Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jeremia 36

1 In het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Jozia, den koning van Juda, kwam van den Heer dit woord tot Jeremia:2 Neem u een boekrol en schrijf daarop alwat ik tot u gesproken heb aangaande Israel en Juda en al de volken, sedert ik tot u gesproken heb, van den tijd van Jozia, den koning van Juda, af, tot op den huidigen dag toe.3 Misschien zal het huis Juda horen, wat al onheil ik voornemens ben hun aan te doen; opdat zij zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg, en ik hun hun schuld en zonde vergeef.4 Toen riep Jeremia Baruch, den zoon van Neria, en Baruch schreef op een boekrol uit den mond van Jeremia alwat de Heer tot dezen gesproken had.5 En Jeremia gelastte Baruch: Ik ben verhinderd, ik mag niet in den tempel komen;6 ga gij dus en lees van de rol die gij uit mijn mond hebt beschreven de woorden des Heeren in den tempel op een vastendag aan het volk voor; ook aan al de Judeers, uit hun steden gekomen, zult gij ze voorlezen.7 Misschien zal hun smeking tot den Heer opstijgen en zullen zij zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg; want de toorn en verbolgenheid waarmee de Heer dit volk bedreigd heeft is groot.8 Baruch, de zoon van Neria, nu deed naar alwat de profeet Jeremia hem gelast had en las de woorden des Heeren in den tempel uit het boek voor.

9 Eens dan, in het vijfde jaar van Jojakim, den zoon van Jozia, over Juda, in de negende maand, hadden het ganse volk te Jeruzalem en allen die uit de steden van Juda waren gekomen te Jeruzalem voor den Heer besloten een vasten te houden;10 toen las Baruch uit het boek de woorden van Jeremia aan het ganse volk in den tempel voor, in de kamer van Gemarja, den zoon van Sjafan, den schrijver, in het bovenvoorhof bij den ingang der Nieuwe tempelpoort.11 Toen nu Micha, de zoon van Gemarja, den zoon van Sjafan, al de woorden des Heeren uit het boek had aangehoord,12 ging hij af naar het paleis, naar de kamer van den schrijver, waar juist al de vorsten gezeten waren: de schrijver Elisjama, Delaja, de zoon van Sjemaja, Elnathan, de zoon van Achbor, Gemarja, de zoon van Sjafan, Sedekia, de zoon van Hananja, en de andere vorsten,13 en Micha deelde hun mee alwat hij gehoord had, toen Baruch uit het boek aan het volk voorlas;14 waarop al de vorsten Jehudi, den zoon van Nethanja, den zoon van Sjelemja, den zoon van Kusji, tot Baruch zonden, met den last: Neem de rol waaruit gij het volk hebt voorgelezen mee en kom hier. Zo nam Baruch, de zoon van Neria, de rol mee en kwam tot hen.15 En zij zeiden tot hem: Neem plaats en lees het ons voor. Toen las Baruch het hun voor.16 Zodra zij nu al die woorden hoorden, zagen zij elkander ontsteld aan en zeiden: Wij moeten stellig dit alles den koning meedelen.17 Zij vroegen dan Baruch: Verhaal ons eens, hoe gij al deze woorden hebt opgeschreven.18 En Baruch zeide tot hen: Met eigen mond zeide Jeremia mij al deze woorden voor, terwijl ik ze eigenhandig in het boek schreef.19 Toen zeiden de vorsten tot Baruch: Ga heen, verbergt u gij en Jeremia; niemand wete waar gij beiden zijt.

20 Vervolgens begaven zij zich naar den koning in zijn binnenkamer, terwijl zij de rol in de kamer van den schrijver Elisjama hadden opgeborgen, en deelden den koning persoonlijk alles mee.21 Hierop liet de koning de rol halen door Jehudi, die ze uit de kamer van den schrijver Elisjama haalde en ze den koning en al de vorsten die bij den koning stonden voorlas.22 De koning nu zat in het winterverblijf, in de negende maand; terwijl het vuur in de stoof voor hem was aangestoken.23 Toen nu Jehudi drie of vier bladen gelezen had, sneed hij ze met een pennemes stuk en wierp ze in het vuur dat in de stoof was, totdat de ganse rol verteerd was op het vuur in de stoof;24 de koning noch een zijner dienaren die al deze woorden hoorden ontstelde of scheurde zijn klederen.25 Wel smeekten Elnathan, Delaja en Gemarja den koning dringend de rol niet te verbranden, maar hij luisterde niet naar hen.26 Voorts gelastte de koning den prins Jerahmeel, Seraja, den zoon van Azziel, en Sjelemja, den zoon van Abdeel om den schrijver Baruch en den profeet Jeremia te vatten; maar de Heer had hen verborgen.27 Nadat nu de koning de rol met de woorden welke Baruch uit den mond van Jeremia had opgeschreven verbrand had, kwam het woord des Heeren tot Jeremia:28 Neem u weer een andere rol en schrijf daarop al de woorden die op de eerste rol stonden, welke Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft.29 En aangaande Jojakim, den koning van Juda, zult gij zeggen: Zo zegt de Heer: Gij hebt deze rol verbrand, zeggende: Waarom hebt gij daarop geschreven: De koning van Babel zal gewis komen, dit land verderven en mens en vee er uit doen verdwijnen?30 Daarom zegt de Heer van Jojakim, den koning van Juda, aldus: Hij zal geen afstammeling hebben die op den troon van David zit; en zijn lijk zal weggeworpen liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de koude.31 En ik zal op hem en zijn kroost en zijn dienaren hun schuld verhalen, en over hen en Jeruzalems inwoners en de mannen van Juda al het onheil brengen waarmee ik hen bedreigd heb, en waarnaar zij niet geluisterd hebben.32 Jeremia dan nam een andere rol en gaf haar aan den schrijver Baruch, den zoon van Neria, die daarop uit den mond van Jeremia al de woorden schreef van het boek dat Jojakim, de koning van Juda, verbrand had. Bovendien werden er vele dergelijke woorden aan toegevoegd.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile