Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jeremia 50

1 Het woord dat de Heer door den profeet Jeremia aangaande Babel, aangaande het land der Chaldeen gesproken heeft:2 Meldt het onder de volken, verkondigt het, heft een banier op; verkondigt het onverholen; zegt: Babel is ingenomen, Bel beschaamd, Merodach verschrikt; haar godenbeelden zijn beschaamd, haar schandgoden verschrikt.3 Want een volk uit het noorden is tegen haar opgetrokken; het zal haar land tot een woestenij maken, zodat er geen bewoner meer in is; zo mens als dier zijn gevloden, heengegaan.4 In die dagen en te dier tijd spreekt de Heer, zullen de zonen Israels komen, samen met Juda's zonen, al wenend zullen zij voortgaan en zoeken den Heer, hun god;5 naar Sion zullen zij vragen, hierheen het aangezicht gericht; zij komen en sluiten zich bij den Heer aan: een eeuwigdurend, nimmer vergeten, verbond.6 Een dolende kudde was mijn volk; hun herders deden hen dwalen; naar de bergen lieten zij hen afzwerven; van berg tot heuvel gingen zij; hun leger waren zij vergeten.7 Allen die hen aantroffen verslonden hen, en hun verdrukkers zeiden: Wij laden geen schuld op ons--dewijl zij tegen den Heer gezondigd hadden, de woonstede des heils; tegen hunner vaderen verwachting, den Heer.8 Vliedt uit Babel en verlaat het land der Chaldeen, aan bokken gelijk die voor de kudde uit gaan.

9 Want zie, ik verwek en breng tegen Babel in 't veld een schaar van grote volken uit het Noorderland, die zich tegen haar in slagorde stellen; van daar uit wordt zij ingenomen; des vijands pijlen zijn aan die van een voorspoedig held gelijk, die niet onverrichter zake terugkeert.10 Zo zal Chaldea ten roof worden; allen die het beroven verzadigen zich, spreekt de Heer.11 Want al verheugt gij u en al dartelt gij, gij plunderaars van mijn erve, al huppelt gij gelijk een vaars in het malsche gras en briest gij als hengsten;12 toch wordt uw moeder grotelijks teschandegemaakt, zal schaamrood worden wie u het leven schonk. Ziedaar de laatste der natien, een woestijn, een dor land en een wildernis!13 Wegens 's Heeren gramschap blijft zij onbewoond, wordt zij gans en al woestenij; elk die Babel voorbijtrekt zal zich ontzetten en sissen over al haar wonden.14 Schaart u allen tegen Babel rondom in slagorde, gij die den boog spant! schiet op haar, spaart de pijlen niet; want tegen den Heer heeft zij gezondigd.15 Heft over haar rondom gejuich aan: Zij heeft zich overgegeven; haar bolwerken zijn gevallen, haar muren verwoest; want het is de wraak van den Heer! Wreekt u op haar; doet haar naar wat zij gedaan heeft.16 Roeit in Babel den zaaier uit en hem die in den oogsttijd de sikkel hanteert; vanwege het woeden des zwaards kere zich elk naar zijn volk, en vluchte ieder naar zijn land!17 Israel is een her en der gejaagd schaap dat leeuwen hebben weggedreven: het eerst heeft Assurs koning het verslonden; en nu het laatst heeft zijn beenderen afgeknaagd Nebukadresar, de koning van Babel.18 Daarom zegt de Heer der heirscharen, Israels god: Zie ik verhaal het op den koning van Babel en zijn land gelijk ik het op Assurs koning heb verhaald,19 en ik breng Israel terug naar zijn weide; het zal op den Karmel en in Bazan grazen, op Efraims gebergte en in Gilead zich naar hartelust verzadigen.20 In die dagen en te dier tijd, spreekt de Heer, zal men zoeken naar Israels schuld, maar zij is er niet, en naar Juda's zonden, maar zij zijn niet te vinden; want ik schenk hun die ik doe overblijven vergiffenis.

21 Trek op naar het land Merathaim, trek daartegen op en tegen de bewoners van Pekod; verwoest ze en wijd ze ten ondergang, spreekt de Heer; en doe naar alwat ik u geboden heb.22 Oorlogsrumoer in den lande, en een grote breuke!23 Hoe is afgehouwen en verbroken de hamer die de ganse aarde beukte! hoe is Babel onder de natien geworden tot een voorwerp van ontzetting!24 Ik legde u strikken, en werkelijk liet gij u vangen, Babel, geheel onvoorziens; gij werdt betrapt en ook gegrepen, omdat gij met den Heer den strijd hadt aangebonden.25 De Heer opende zijn schatkamer en haalde de werktuigen zijner gramschap te voorschijn; want God, de Heer der heirscharen, heeft een taak te verrichten in het land der Chaldeen.26 Trekt tot den laatsten man tegen haar op! opent haar schuren en stapelt den inhoud op als koornschelven, wijdt haar ten ondergang, niets blijve van haar over!27 Doodt al haar stieren, dat zij afdalen ter slachting. Wee over hen! want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking.28 Hoor! vluchtelingen en ontkomenen uit het land van Babel, die in Sion de wraak van den Heer, onzen god, melden, de wraak voor zijn tempel.29 Roept tegen Babel velen op, allen die den boog spannen; legert u allen rondom haar; dat niemand van haar ontkome; vergeldt haar naar haar werk; doet haar naar alwat zij gedaan heeft; want tegen den Heer heeft zij verwaten gehandeld, tegen den Heilige Israels.30 Daarom zullen haar jongelingen op haar pleinen vallen, en al haar krijgslieden te dien dage omkomen, spreekt de Heer.31 Zie, ik kom op u af, verwatene! spreekt God, de Heer der heirscharen; want uw dag is gekomen, de tijd uwer bezoeking.32 Dan struikelt de verwatene en valt, zonderdat zij iemand heeft die haar opricht; en ontsteek ik een vuur in haar woud, dat haar gansen omtrek zal verteren.

33 Zo zegt de Heer der heirscharen: Verdrukt zijn Israelieten en Judeers tegader; allen die hen wegvoerden houden hen vast, weigeren hen te laten trekken.34 Maar hun losser is sterk, Heer der heirscharen is zijn naam; hij zal het zeker voor hen opnemen; opdat hij aan de aarde rust geve, maar Babels inwoners van angst doe beven.35 Het zwaard over de Chaldeen, spreekt de Heer, en over Babels inwoners, vorsten en wijzen!36 het zwaard over de zwetsers: zij zullen verdwaasd worden; het zwaard over haar helden: zij zullen van schrik verplet zijn;37 het zwaard over haar paarden en wagenen, en over al het volk van gemengden bloede in haar midden: zij zullen vrouwen worden; het zwaard over haar schatten: zij zullen buitgemaakt worden;38 het zwaard over haar wateren: zij zullen opdrogen. Want het is een land van beelden, en op de afgoden beroemen zij zich.39 Daarom zullen er de boschkatten met de wolven wonen, de struisen verblijfhouden; en het blijft voortaan immer onbewoond, van geslacht tot geslacht door mensen verlaten;40 gelijk God Sodom en Gomorra en hun naburen heeft omgekeerd spreekt de Heer, zal daar niemand meer wonen, geen menschenkind er vertoeven.41 Zie, een volk komt uit het noorden, een grote natie en machtige koningen; zij zetten zich in beweging van het uiteinde der aarde;42 boog en strijdknots voeren zij; wreed zijn zij en zonder erbarmen; zij maken een gedruis als de zee en rijden op paarden; ten strijde gerust als een man, tegen u, dochter Babels!43 Nauw hoorde Babels koning van hen gewagen, of zijn handen hingen slap, benauwdheid greep hem aan, weeen als ener barende.44 Zie, een die op een leeuw gelijkt komt op uit den pronk des Jordaans naar de altijd groene weide! Want in een oogwenk doe ik hen daaruit weglopen, en een hiertoe uitverkoorne stel ik er over aan. Wie toch is mij gelijk? en wie zou mij dagvaarden? en waar is de herder die voor mij zou standhouden?45 Daarom, hoort het raadsbesluit door den Heer over Babel beraamd, en de voornemens die hij aangaande het land der Chaldeen heeft opgevat: Voorzeker, de geringen der kudde zullen worden voortgesleept, voorzeker, hun weide zal zich over hen ontzetten.46 Op het vernemen dat Babel vermeesterd is beeft de aarde, en wordt een geschreeuw onder de volken gehoord.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile