Lectionary Calendar
Saturday, May 25th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Lukas 8

1 Toen hij daarna rondreisde door stad en dorp, predikend en de Blijmare van Gods Koninkrijk verkondigend, vergezelden hem de Twaalve2 en enige vrouwen, die van boze geesten en van ziekten genezen waren: Maria, de Magdaleensche genaamd, van wie zeven duivelen uitgevaren waren,3 Johanna, de vrouw van Choeza, een opziener van Herodes, Suzanna en vele andere; zij verzorgden hem uit eigen middelen.

4 Toen een grote schare zich verzamelde en mensen uit allerlei steden tot hem kwamen, sprak hij in een gelijkenis: Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien.5 Toen hij zaaide, viel een deel langs den weg en werd vertrapt; en de vogelen des hemels aten het op.6 Een ander deel viel op de rots en verdorde toen het opgekomen was, omdat het geen vocht had.7 Een ander deel viel midden in de doornen; die kwamen tegelijk er mee op en verstikten het.8 Een ander deel viel op den goeden grond, kwam op en droeg honderdvoudige vrucht. Nu riep hij: Wie oren heeft om te horen hore!9 Zijn leerlingen vroegen hem, wat die gelijkenis toch mocht betekenen.10 Waarop hij zeide: U is het gegeven de heilsgeheimen van het Koninkrijk Gods te verstaan; aan de overigen worden zij gegeven in gelijkenissen; opdat zij, al zien zij, niet zien, en al horen zij, niet begrijpen.11 De gelijkenis betekent dit: Het zaad is het woord Gods.12 Zij van langs den weg zijn de mensen die het wel horen, maar daarna komt de Duivel en neemt het weg uit hun hart; opdat zij niet door het geloof gered worden.13 Zij van op de rots zijn de mensen die, als zij het woord horen, het met vreugd aanvaarden, maar zij hebben geen wortel, geloven voor een tijd en vallen af ten tijde der beproeving.14 Dat wat valt in de doornen, dat zijn de mensen die het horen, maar dan gaan zij huns weegs en door de zorgen, den rijkdom en de levensgenietingen worden zij verstikt en voldragen het niet.15 Het zaad dat in de goede aarde valt, dat zijn degenen die het woord horen en in een goed, rein hart vasthouden en in volharding vrucht dragen.16 Niemand steekt een lamp aan en bedekt ze met een vat of zet ze onder een bed, maar hij zet ze op een luchter; opdat zij die binnenkomen het licht zien.17 Want niets is verborgen dat niet openbaar, niets geheim dat niet ruchtbaar zal worden en aan het licht komen.18 Ziet dan toe, hoe gij hoort; wantwie heeft, hem zal gegeven worden, en wie niet heeft, wat hij meent te hebben zal van hem weggenomen worden.19 Eens kwamen zijn moeder en broeders tot hem en konden hem niet bereiken vanwege de schare.20 En hem werd bericht: Uw moeder en broeders staan buiten; zij willen u zien.21 Maar hij gaf hun ten antwoord: Mijn moeder en broeders zijn zij die het woords Gods horen en betrachten.

22 Op een dier dagen scheepte hij zich met zijn leerlingen in en zeide tot hen: Laat ons het meer oversteken. Zij staken van wal,23 en onder de vaart sliep hij in. Maar toen een hevige storm op het meer viel, zodat zij volliepen en in nood raakten,24 kwamen zij bij hem, maakten hem wakker en zeiden: Meester, meester, wij vergaan! Hij ontwaakte en bestrafte wind en golfslag, zodat zij bedaarden en het stil werd.25 Toen zeide hij tot hen: Waar is uw geloof? En zij verbaasden zich, vol vrees en zeiden tot elkander: Wie is dat toch, dat hij zelfs de winden en het water gebiedt en zij hem gehoorzamen?26 Zo voeren zij naar het land der Gadarenen, dat tegenover Galilea ligt.27 Toen hij aan wal stapte, kwam hem uit de stad een man tegemoet die door duivelen bezeten was. Langen tijd had hij geen kleren aangehad; hij hield zich niet in een huis op, maar in grafsteden.28 Deze viel, toen hij Jezus zag, voor hem neer en schreeuwde luidkeels: Wat heb ik met u te maken, Jezus, zoon van den Allerhoogsten God? Ik bid u, pijnig mij niet.29 Want hij gebood den onreinen geest van den mens uit te varen. Die had hem dikwijls aangegrepen; dan werd hij, voor de veiligheid, aan handen en voeten geboeid, maar hij brak de banden stuk en werd door den Duivel naar eenzame plaatsen gedreven.30 Jezus vroeg hem: Hoe heet gij? Hij zeide: Legioen--want vele duivelen waren in hem gevaren.31 Zij baden hem hun niet te bevelen in den afgrond te gaan.32 Nu was daar een talrijke kudde zwijnen, die op den berg weidde; en zij baden hem hun toe te staan in die dieren te varen. Hij stond het hun toe.33 Maar toen de duivelen uit dien mens en in de zwijnen voeren, stormde de kudde van de steilte af in het meer en verdronk.34 Op dit gezicht namen de hoeders de vlucht en vertelden het in de stad en in den omtrek.35 Nu liep men uit om wat gebeurd was te zien, en toen zij bij Jezus kwamen en den mens uit wien de duivelen gevaren waren gekleed en goed bij zijn verstand aan de voeten van Jezus vonden zitten, werden zij bevreesd.36 De ooggetuigen vertelden hun, hoe de bezetene gered was.37 Toen verzocht hem de gehele bevolking van de streek der Gadarenen heen te gaan; want grote vrees had hen bevangen. Daarop scheepte hij zich in en keerde terug.38 De man uit wien de duivelen waren gevaren verzocht hem bij hem te mogen blijven. Maar hij liet hem gaan en zeide:39 Keer naar uw huis terug en verhaal alwat God u gedaan heeft. Zo ging hij dan in de gehele stad verkondigen alwat Jezus hem had gedaan.

40 Bij Jezus terugkeer ontving hem de schare; want allen wachtten hem op.41 Daar kwam een man, Jairus genaamd--hij was een hoofd der synagoge en bad Jezus, voor zijn voeten neervallend, in zijn huis te komen;42 want hij had een enig kind, een meisje van ongeveer twaalf jaar, en dat lag op haar uiterste. Toen hij daarheen ging, drong de schare zich om hem.43 En een vrouw die sedert twaalf jaren bloedvloeiing had en door niemand kon genezen worden,44 kwam nader en raakte van achteren den kwast van zijn kleed aan; en dadelijk hield de vloeiing op.45 En Jezus zeide: Wie heeft mij aangeraakt? Toen allen het ontkenden, zeide Petrus: Heer, de schare omringt en verdringt u.46 Maar Jezus zeide: Iemand heeft mij aangeraakt; want ik heb bespeurd dat kracht van mij uitging.47 Toen de vrouw zag dat zij niet verborgen gebleven was, kwam zij bevend nader, viel voor hem neer en verhaalde, ten aanhoren van geheel het volk, waarom zij hem aangeraakt had en hoe zij dadelijk genezen was.48 Hij zeide tot haar: Mijn dochter, uw; geloof heeft u gered; ga heen, en vrede zij met u.49 Terwijl hij nog sprak, kwam een uit het huis van het hoofd der synagoge zeggen: Uw dochter is gestorven val den leraar niet meer lastig.50 Jezus hoorde het en zeide tot hem: Vrees niet; geloof slechts, en zij zal gered worden.51 Aan het huis gekomen, liet hij niemand mee naar binnen gaan dan Petrus, Johannes en Jacobus, benevens den vader en de moeder van het meisje.52 Daar allen weenden en rouw bedreven, zeide hij: Weent niet; zij is niet dood maar slaapt.53 Zij bespotten hem; daar zij wisten dat zij gestorven was.54 Maar hij vatte haar hand en riep: Kind, sta op!55 Toen keerde haar geest terug en stond zij dadelijk op; waarop hij gelastte haar iets te eten te geven.56 Haar ouders stonden versteld, en hij verbood hun het gebeurde aan iemand te vertellen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile