Read the Bible

¹ God der wrake, Heer, God der wrake, verschijn in lichtglans!² Verhef u, richter der aarde, doe der trotschaards handelwijze op hun hoofd nederkomen!³ Hoelang zullen de bozen, Heer, hoelang zullen de bozen jubelen?⁴ Zij smalen, spreken verwaten taal, zij voeren een hoog woord, al die euveldaders.⁵ Uw volk, Heer, vertrappen zij, uw erfdeel onderdrukken zij;⁶ zij doden weduwe en vreemde, vermoorden wezen,⁷ en zeggen: De Heer ziet het niet, Jakobs God merkt het niet op.⁸ Geeft acht, gij redelozen onder het volk, en gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden?⁹ Hij die het oor plant, zou hij niet horen? hij die het oog vormt, zou hij niet zien?¹⁰ zou hij die tucht oefent over natien niet kastijden, hij die den mens tot kennis brengt?¹¹ De Heer kent de overdenkingen der mensen; want zij zijn niets dan ijdelheid.

¹² Heil den man over wien gij tucht oefent, Heer, en dien gij onderricht uit uw wet;¹³ om hem rust te verschaffen van de dagen des onspoeds, terwijl voor den boze de groeve gedolven wordt.¹⁴ Want de Heer zal zijn volk niet verstoten, zijn erfdeel niet laten varen;¹⁵ want het recht zal weder rechtvaardig worden, en daarbij zullen zich aansluiten alle oprechten van hart.¹⁶ Wie zal het voor mij opnemen tegen de boosdoeners? wie voor mij optreden tegen de euveldaders?¹⁷ Ware de Heer mij niet tot hulp, zo had ik reeds in het stille graf gelegen.¹⁸ Als ik denk: Mijn voet wankelt--dan steunt mij uw goedertierenheid, Heer;¹⁹ heb ik veel zorgen in mijn binnenste, dan verkwikken mij uw vertroostingen.²⁰ Heeft met u gemeenschap de stoel des verderfs, die op gezag der wet onheil sticht?²¹ Zij maken jacht op het leven der rechtschapenen en veroordelen onschuldig bloed.²² Maar de Heer werd mij tot een burg, mijn God tot een rotssteen, een toevluchtsoord;²³ hij doet hun snoodheid op henzelf nederkomen, en verdelgt hen in hun boosheid; de Heer, onze God, verdelgt hen.