Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

1 Koningen 22

1 Daarna verliepen er drie jaren, dat er geen oorlog was tussen Syri en Isral.2 Maar in het derde jaar trok Josafat, de koning van Juda, tot den koning van Isral.3 En de koning van Isral sprak tot zijne knechten: Weet gij niet, dat Ramoth in Gilead ons toebehoort? En wij zitten stil, en nemen het niet uit de hand des konings van Syri.4 En hij sprak tot Josafat: Wilt gij met mij trekken in den strijd naar Ramoth in Gilead? En Josafat zeide tot den koning van Isral: Ik wil zijn als gij, mijn volk als uw volk, en mijne paarden als uwe paarden.5 Voorts Josafat zeide tot den koning van Isral: Vraag toch heden het woord des Heren.6 Toen vergaderde de koning van Isral de profeten, omtrent vierhonderd man, en sprak tot hen: Zal ik naar Ramoth in Gilead trekken om te strijden, of zal ik het nalaten? Zij spraken: Trek op, de Heer zal ze in de hand des konings geven.7 Toen zeide Josafat: Is hier geen profeet des Heren meer, dat wij hem vragen?8 En de koning van Isral sprak tot Josafat: Er is nog n man, Micha, de zoon van Jimla, door wien men den Heer vragen kan; maar ik ben toornig op hem, want hij profeteert mij niets goeds, maar enkel kwaad. En Josafat zeide: Dat de koning alzo niet spreke.9 Toen riep de koning van Isral een kamerdienaar en sprak: Breng Micha, den zoon van Jimla, schielijk hier.10 De koning van Isral nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijnen troon, bekleed met hunne staatsieklederen, op het plein aan den ingang der poort van Samari; en al de profeten profeteerden voor hen.11 En Zedekia, de zoon van Kenana, had zich ijzeren horens gemaakt, en sprak: Dus spreekt de Heer: Hiermede zult gij de Syrirs stoten, totdat gij hen vernield hebt.12 En al de profeten profeteerden aldus, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en wees gelukkig; de Heer zal ze in de hand des konings geven.13 En de bode, die heengegaan was om Micha te roepen, sprak tot hem: Zie, de redenen der profeten zijn eenparig goed voor den koning: laat nu uw woord ook zo zijn als het woord van hen, en spreek wat goeds.14 Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de Heer leeft, ik zal spreken hetgeen de Heer mij zeggen zal.

15 En toen hij tot den koning kwam, sprak de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead trekken om te strijden, of zullen wij het nalaten? En hij sprak tot hem: Trek op, want gij zult voorspoedig zijn; de Heer zal ze in de hand des konings geven.16 De koning sprak wederom tot hem: Ik bezweer u, dat gij mij niet anders zegt dan de waarheid in den naam des Heren.17 Toen zeide hij: Ik zag geheel Isral verstrooid op de bergen als schapen, die geen herder hebben. En de Heer sprak: Hebben deze geen heer? Een ieder kere weder naar huis in vrede.18 Toen sprak de koning van Isral tot Josafat: Heb ik u niet gezegd, dat hij mij niets goeds profeteert, maar enkel kwaad?19 Hij sprak: Daarom hoor nu het woord des Heren: Ik zag den Heer zitten op zijnen troon, en al het heir des hemels rondom Hem staan, aan zijne rechter hand en linkerhand.20 En de Heer sprak: Wie wil Achab overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? En de een zeide dit, de ander dat.21 Toen ging een geest uit en trad voor den Heer, en sprak: Ik wil hem overreden.22 En de Heer zeide tot hem: Waardoor? En hij sprak: Ik wil uitgaan en zal een valse geest zijn in den mond van al zijne profeten. En hij zeide: Gij zult hem overreden en zult het uitrichten; ga uit en doe alzo.23 Nu zie, de Heer heeft een valsen geest gegeven in den mond van al deze uwe profeten, en de Heer heeft kwaad over u gesproken.24 Toen trad Zedeka, de zoon van Kenana, toe en sloeg Micha op de kinnebak, en zeide: Hoe? Is de Geest des Heren van mij geweken om tot u te spreken?25 En Micha sprak: Zie, gij zult het zien op dien dag, als gij van de ene kamer in de andere zult gaan om u te verbergen.26 En de koning van Isral zeide: Neem Micha en breng hem terug tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings; en zeg:27 Dus zegt de koning: Zet dezen in de gevangenis, en spijst hem met brood en water der verdrukking, totdat ik wederkom met vrede.28 En Micha sprak: Komt gij met vrede weder, zo heeft de Heer door mij niet gesproken. Voorts zeide hij: Hoort mij, alle volken!

29 Toen trok de koning van Isral met Josafat, den koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead.30 En de koning van Isral sprak tot Josafat: Als ik mij zal vermomd hebben, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uwe klederen aan. Alzo vermomde zich de koning van Isral en kwam in den strijd.31 De koning van Syri nu gebood aan de oversten over zijne wagens, van welke er twee en dertig waren, zeggende: Gij zult niet strijden tegen klein noch groot, maar tegen den koning van Isral alleen.32 En toen de oversten der wagens Josafat zagen, meenden zij, dat hij de koning van Isral was, en zij hielden op hem aan om hem te bevechten. Maar Josafat riep;33 en toen de oversten der wagens zagen, dat hij de koning van Isral niet was, keerden zij zich van achter hem af.34 Maar een man spande den boog bij geval, en trof den koning van Isral tussen de samenvoegingen van het harnas. En hij sprak tot zijnen wagenmenner: Wend uwe hand en voer mij uit het leger, want ik ben gewond.35 En de strijd nam toe op dien dag; en de koning stond op den wagen tegenover de Syrirs, en hij stierf tegen den avond; en het bloed vloeide uit de wonden midden in den wagen.36 En men liet uitroepen in het heir, toen de zon onderging, en zeggen: En ieder ga naar zijne stad en naar zijn land.37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samari gebracht; en zij begroeven hem te Samari.38 En toen zij den wagen wiesen bij den vijver van Samari, waar de hoeren zich baadden, likten de honden zijn bloed, naar het woord des Heren, dat hij gesproken had.39 Wat er meer van Achab te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en het ivoren huis, dat hij gebouwd, en al de steden, die hij versterkt heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.40 Alzo ontsliep Achab met zijne vaderen, en zijn zoon Ahazia werd koning in zijne plaats.

41 En Josafat, de zoon van Asa, werd koning over Juda in het vierde jaar van Achab, den koning van Isral.42 Hij was vijf en dertig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaar te Jeruzalem; en zijne moeder heette Azuba, de dochter van Silhi.43 En hij wandelde geheel op den weg van zijnen vader Asa, en week daar niet af, en hij deed hetgeen den Heer behaagde. (22:44) Doch de hoogten deed hij niet weg, en het volk offerde en wierookte nog op de hoogten.44 (22:45) En hij had vrede met den koning van Isral.45 (22:46) Wat er nu meer van Josafat te zeggen is, en de macht, die hij getoond, en hoe hij gestreden heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Juda. Ook deed hij46 (22:47) uit het land weg de nog overgebleven schandjongens, die ten tijde van zijnen vader Asa waren overgebleven.47 (22:48) En in Edom was geen koning, maar een stadhouder van den koning.48 (22:49) En Josafat had schepen laten bouwen op de zee, die naar Ofir zouden gaan om goud te halen; maar zij gingen niet, want zij werden verbrijzeld te Ezeon-Gber.49 (22:50) Te dier tijd sprak Ahazia, Achabs zoon, tot Josafat: Laat mijne knechten met uwe knechten in de schepen varen. Maar Josafat wilde niet.50 (22:51) En Josafat ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven met zijne vaderen in de stad van David, zijnen vader; en Joram, zijn zoon, werd koning in zijne plaats.51 (22:52) Ahazia, Achabs zoon, werd koning over Isral te Samari in het zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde over Isral twee jaren;52 (22:53) en hij deed hetgeen den Heer mishaagde, en wandelde op den weg van zijnen vader en zijne moeder, en op den weg van Jerobeam, Nebats zoon, die Isral deed zondigen.53 (22:54) En hij diende Bal en boog zich voor hem neder, en vertoornde den Heer, den God van Isral, zoals zijn vader gedaan had.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile