Lectionary Calendar
Thursday, May 23rd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Kronieken 18

1 En Josafat had groten rijkdom en grote eer; en hij verzwagerde zich met Achab.2 En na twee jaren trok hij af tot Achab naar Samari; en Achab liet voor hem en voor het volk, dat bij hem was, vele schapen en runderen slachten; en hij overreedde hem, dat hij naar Ramoth in Gilead zou optrekken.3 En Achab, de koning van Isral, sprak tot Josafat, den koning van Juda: Wilt gij met mij trekken naar Ramoth in Gilead? En hij sprak tot hem: Ik ben als gij, en mijn volk als uw volk; wij zullen met u zijn in den strijd.

4 En Josafat sprak tot den koning van Isral: Vraag toch heden het woord des Heren.5 En de koning van Isral vergaderde de profeten, vierhonderd man, en sprak tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, God zal ze in de hand des konings geven.6 Toen zeide Josafat: Is hier niet nog een profeet des Heren, dat wij hem vragen?7 En de koning van Isral sprak tot Josafat: Er is nog n man om den Heer te vragen, namelijk Micha, de zoon van Jimla; doch ik ben toornig op hem, want hij profeteert mij niets goeds, maar altijd kwaad. En Josafat zeide: Dat de koning alzo niet spreke.8 Toen riep de koning van Isral een kamerdienaar en sprak: Breng Micha, den zoon van Jimla, schielijk hier.9 De koning van Isral nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op hunnen troon, bekleed met hunne staatsieklederen, en zij zaten op het plein aan den ingang der poort van Samari; en al de profeten profeteerden voor hen.10 En Zedeka, de zoon van Kenana, had zich ijzeren horens gemaakt, en sprak: Dus spreekt de Heer: Hiermede zult gij de Syrirs stoten, totdat gij hen vernield hebt.11 En al de profeten profeteerden aldus, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en wees gelukkig; de Heer zal ze in de hand des konings geven.12 En de bode, die heengegaan was om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de redenen der profeten zijn eenparig goed voor den koning: laat nu uw woord ook zijn als van elk hunner, en spreek wat goeds.13 Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de Heer leeft, ik zal spreken hetgeen mijn God zeggen zal.14 En toen hij tot den koning kwam, sprak de koning tot hem: Micha zullen wij naar Ramoth in Gilead trekken om te strijden, of zal ik het nalaten? En hij sprak: Trekt op, gij zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden.15 Maar de koning zeide tot hem: Ik bezweer u nog eens, dat gij mij niets zegt dan de waarheid in den naam des Heren.16 Toen zeide hij: Ik zag geheel Isral verstrooid op de bergen, als schapen, die geen herder hebben. En de Heer sprak: Hebben dezen geen heer? Een ieder kere weder naar zijn huis in vrede.17 Toen sprak de koning van Isral tot Josafat: Heb ik u niet gezegd, dat hij over mij niets goeds profeteert, maar enkel kwaad?18 En hij sprak: Hoort dan het woord des Heren: Ik zag den Heer zitten op zijnen troon, en al het heir des hemels staande aan zijne rechter hand en aan zijne linkerhand.19 En de Heer sprak: Wie wil Achab, den koning van Isral, overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? En de een zeide dit en de ander dat.20 Toen ging er een geest uit en trad voor den Heer, en sprak: Ik wil hem overreden. En de Heer zeide tot hem: Waardoor?21 En hij sprak: Ik wil uitgaan en zal een valse geest zijn in den mond van al zijne profeten. En Hij zeide: Gij zult hem overreden en zult het uitrichten; ga uit en doe alzo.22 Nu zie, de Heer heeft een valsen geest gegeven in den mond van deze uwe profeten, en de Heer heeft kwaad over u gesproken.23 Toen trad Zedeka, de zoon van Kenana, toe en sloeg Micha op de kinnebak, en zeide: Door welken weg is de Geest des Heren van mij geweken om tot u te spreken?24 En Micha sprak: Zie, gij zult het zien, op dien dag, als gij van de ene kamer in de andere zult gaan om u te verbergen.25 En de koning van Isral zeide: Neemt Micha en brengt hem terug tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, des zoon des konings,26 en zegt: Dus spreekt de koning: Zet dezen in de gevangenis, en spijst hem met brood en water der verdrukking, totdat ik wederkom met vrede.27 En Micha sprak: Komt gij met vrede weder, zo heeft de Heer door mij niet gesproken. Voorts zeide hij: Hoort mij, alle volken!

28 Toen trok de koning van Isral met Josafat, den koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead.29 En de koning van Isral zeide tot Josafat: Als ik mij zal vermomd hebben, zal ik in den strijd komen; maar gij, houd uwe klederen aan. En de koning van Isral vermomde zich, en zij kwamen in den strijd.30 De koning van Syri nu had aan de oversten over zijne wagens geboden: Gij zult niet strijden tegen klein noch groot, maar tegen den koning van Isral alleen.31 Toen nu de oversten der wagens Josafat zagen, zeiden zij: Het is de koning van Isral; en zij omsingelden hem om hem te bevechten. Maar Josafat riep, en de Heer hielp hem en God wendde hen van hem af;32 want toen de oversten der wagens zagen, dat hij de koning van Isral niet was, keerden zij zich van hem af.33 Maar een man spande den boog bij geval, en trof den koning van Isral tussen de samenvoegingen van het harnas. En hij sprak tot zijnen wagenmenner: Wend uwe hand en voer mij uit het leger, want ik ben gewond.34 En de strijd nam toe op dien dag; en de koning van Isral stond op zijnen wagen tegenover de Syrirs tot den avond toe, en hij stierf tegen zonsondergang.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile