Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Koningen 2

1 Toen nu de Heer Ela in een onweder wilde opnemen ten hemel, ging Ela met Elisa van Gilgal.2 Ela sprak tot Elisa: Blijf toch hier, want de Heer heeft mij naar Beth-El gezonden. Maar Elisa sprak: Zo waarachtig als de Heer leeft, en uwe ziel, ik verlaat u niet. En toen zij afkwamen te Beth-El,3 gingen de zonen der profeten, die te Beth-El waren, tot Elisa uit, en spraken tot hem: Weet gij wel, dat de Heer heden uwen heer van boven uw hoofd zal wegnemen? En hij sprak: Ook ik weet het: zwijgt slechts stil.4 En Ela sprak tot hem: Elisa, blijft toch hier, want de Heer heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij sprak: Zo waarachtig als de Heer leeft, en uwe ziel, ik verlaat u niet.5 En toen zij te Jericho kwamen, traden de zonen der profeten, die te Jericho waren, tot Elisa, en spraken tot hem: Weet gij wel, dat de Heer heden uwen heer van boven uw hoofd zal wegnemen? En hij sprak: Ook ik weet het; zwijgt slechts stil.6 En Ela sprak tot hem: Blijf toch hier, want de Heer heeft mij gezonden naar den Jordaan. Maar hij sprak: Zo waarachtig als de Heer leeft, en uwe ziel, ik verlaat u niet. En die beiden gingen met elkander.7 En vijftig mannen onder de zonen der profeten gingen heen en traden tegenover hen van verre; zij beiden nu stonden aan den Jordaan.8 Toen nam Ela zijnen mantel en wond hem samen, en sloeg in het water, en het verdeelde zich aan beide zijden vaneen, zodat zij beiden er droog doorgingen.

9 En toen zij overgekomen waren, sprak Ela tot Elisa: Bid wat ik u doen zal, eer ik van u genomen word. En Elisa zeide: Dat van uwen geest een dubbele mate op mij zij.10 En hij sprak: Gij hebt ene zware zaak gebeden; doch indien gij mij zien zult, als ik van u genomen word, dan zal het zo zijn; maar indien niet, zo zal het niet zijn.11 En toen zij met elkander gingen en te zamen spraken, zie, toen kwam er een vurige wagen met vurige paarden, en die scheidden hen beiden van elkander; en Ela voer alzo in een onweder ten hemel op.12 En Elisa zag het, en riep uit: Mijn vader, mijn vader, wagen Israls en zijne ruiters! En hij zag hem niet meer. Toen vatte hij zijne klederen en scheurde die in twee stukken,

13 en hij nam den mantel van Ela op, die hem ontvallen was, en keerde om en trad aan den oever van den Jordaan.14 En hij nam den mantel van Ela, die hem ontvallen was, en sloeg in het water, en sprak: Waar is nu de Heer, de God van Ela? En hij sloeg in het water: toen verdeelde het zich aan beide zijden, en Elisa ging er door.15 En toen de zonen der profeten, die te Jericho tegenover hem waren, hem zagen, spraken zij: De geest van Ela rust op Elisa. En zij gingen hem te gemoet en bogen zich voor hem ter aarde,16 en spraken tot hem: Zie, er zijn onder uwe knechten vijftig mannen, sterke lieden, laat die heengaan en uwen heer zoeken: misschien heeft de Geest des Heren hem opgenomen en ergens op een berg of in een dal doen nederkomen. Maar hij sprak: Laat hen niet heengaan.17 Doch zij hielden bij hem aan, totdat het hem verdroot; en hij zeide: Laat hen heengaan. En zij zonden vijftig mannen heen, die zochten hem drie dagen, maar vonden hem niet.18 En zij kwamen weder tot hem, terwijl hij te Jericho vertoefde; en hij sprak tot hen: Zeide ik u niet, dat gij niet zoudt heengaan?

19 En de mannen der stad spraken tot Elisa: Zie, het is goed wonen in deze stad, gelijk mijn heer ziet; maar het water is ongezond en het land onvruchtbaar.20 En hij zeide: Brengt mij ene nieuwe schaal hier, en doet er zout in. En zij brachten die tot hem.21 Toen ging hij uit naar de waterwel, en wierp het zout daarin, en sprak: Dus spreekt de Heer: Ik heb dit water gezond gemaakt, voortaan zal er geen dood noch onvruchtbaarheid meer van komen.22 Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag, op het woord van Elisa, dat hij gesproken had.23 En hij ging op naar Beth-El; en toen hij den weg opging, kwamen kleine jongens uit de stad, die bespotten hem en zeiden tot hem: Kaalkop, kom op; kaalkop, kom op!24 En hij keerde zich om; en toen hij hen zag, vloekte hij hen in den naam des Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden twee en veertig van die kinderen.25 En van daar ging hij naar den berg Karmel, en van daar keerde hij terug naar Samari.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile