Lectionary Calendar
Thursday, May 23rd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Exodus 9

1 De Heer sprak tot Mozes: Ga heen tot Farao en spreek tot hem: Aldus zegt de Heer, de God der Hebren: Laat mijn volk trekken, opdat zij Mij dienen.2 Indien gij dit weigert en hen langer ophoudt,3 zie, zo zal de hand des Heren zijn over uw vee op het veld, over paarden, over ezels, over kamelen, over ossen, en over schapen, met ene zeer zware pest.4 En de Heer zal ene afzondering maken tussen het vee der Isralieten en der Egyptenaren, dat er niets sterve van al hetgeen de kinderen Israls hebben.5 En de Heer bepaalde een tijd, zeggende: Morgen zal de Heer dit doen op aarde.6 En de Heer deed dit des anderen daags, en toen stierf allerlei vee der Egyptenaren, maar van het vee der kinderen Israls stierf niet n.7 En Farao zond er heen, en zie van Israls vee was niet n gestorven. Maar Farao's hart werd verstokt en hij liet het volk niet trekken.

8 Toen sprak de Heer tot Mozes en Aron: Neemt uwe vuisten vol roet uit den oven, en Mozes strooie dat naar den hemel voor Farao's ogen,9 zodat het over geheel Egypteland stuive, en er boze, zwarte blaren oprijzen, beide aan mensen en vee, in geheel Egypteland.10 En zij namen roet uit den oven, en traden voor Farao, en Mozes strooide dat naar den hemel: toen rezen boze, zwarte blaren op, beide aan mensen en vee.11 En de tovenaars konden niet staan voor Mozes wegens de boze blaren, want de boze blaren waren aan de tovenaars even zowel als aan al de Egyptenaars.12 Doch de Heer verstokte Farao's hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk de Heer tot Mozes gezegd had.

13 Toen sprak de Heer tot Mozes: Maak u morgen vroeg op en treed voor Farao, en spreek tot hem: Dus zegt de Heer, de God der Hebren: Laat mijn volk trekken, opdat zij Mij dienen.14 Ik zal anders ditmaal al mijne plagen zenden over uzelven, over uwe dienaren en over uw volk, zodat gij zult gewaarworden, dat mijns gelijke niet is in alle landen;15 want Ik heb nu mijne hand uitgestrekt, en u en uw volk met pest geslagen, opdat gij van de aarde zoudt verdelgd worden.16 En trouwens, daarom heb Ik u verwekt, opdat mijne kracht aan u blijke, en mijn naam verkondigd worde in alle landen.17 Verzet gij u nog langer tegen mijn volk, en wilt gij het niet laten trekken, zie,18 Ik zal morgen omtrent dezen tijd een zeer zwaren hagel laten regenen, gelijk er in Egypte niet geweest is sedert dien tijd, dat het gegrondvest is tot nu toe.19 En nu, zend heen, berg uw vee en al wat gij op het veld hebt, want alle mens en vee, dat op het veld gevonden wordt en niet in de huizen verzameld is, zal sterven, als deze hagel op hen valt.20 Wie nu onder Farao's dienaren het woord des Heren vreesde, liet zijne knechten en zijn vee in de huizen vlieden;21 maar zij, wier hart geen gehoor gaf aan het woord des Heren, lieten hunne knechten en hun vee op het veld.

22 Toen sprak de Heer tot Mozes: Strek uwe hand naar den hemel, opdat het hagele over geheel Egypteland, over de mensen, over het vee en over al het kruid op het veld in Egypteland.23 En Mozes strekte zijnen staf naar den hemel, en de Heer liet het donderen en hagelen, zodat het vuur op de aarde schoot. Alzo liet de Heer hagel regenen over Egypteland.24 En de hagel en het vuur vlogen onder elkander, zo gruwelijk, dat iets dergelijks in geheel Egypteland nooit geweest was, sedert het door mensen bewoond werd.25 En de hagel sloeg in geheel Egypteland al wat op het veld was, beide mensen en vee, en sloeg al het kruid op het veld en verbrak alle bomen op het veld.26 Alleen in het land Gosen, waar de kinderen Israls waren, hagelde het niet.27 Toen zond Farao heen en liet Mozes en Aron roepen, en sprak tot hen: Ik heb mij ditmaal bezondigd; de Heer is rechtvaardig, maar ik en mijn volk zijn goddeloos.28 Doch bidt den Heer vurig, dat dit donderen en hagelen Gods ophoude; zo zal ik u laten trekken, en gij zult niet langer hier blijven.29 Mozes sprak tot hem: Wanneer ik de stad uitga, zo zal ik mijne handen uitbreiden tot den Heer: zo zal de donder ophouden en geen hagel meer zijn, opdat gij gewaar wordt, dat de aarde des Heren is.30 Maar ik weet, dat gij en uwe dienaren nog niet vreest voor God, den Heer.31 Alzo werd geslagen het vlas en de gerst, want de gerst was in de aar en het vlas had knoppen gekregen;32 maar de tarwe en rogge werden niet geslagen, want zij gingen eerst spade op.33 Aldus ging nu Mozes van Farao ter stad uit en breidde zijne handen uit tot den Heer: en de donder en hagel hielden op, en de regen stroomde niet meer op de aarde.34 Maar toen Farao zag, dat de regen en donder en hagel ophielden, zondigde hij verder en verhardde zijn hart, hij en zijne dienaren.35 Alzo werd Farao's hart verstokt, dat hij de kinderen Israls niet trekken liet, gelijk de Heer gesproken had door Mozes.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile