Lectionary Calendar
Thursday, May 23rd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 50

1 Dit is het woord, hetwelk de Heer door den profeet Jeremia gesproken heeft aangaande Babel, aangaande het land der Chalden:2 Verkondigt onder de volken en maakt het ruchtbaar, richt ene banier op; maakt ruchtbaar en verzwijgt het niet, en zegt: Babel is verpletterd, Bel staat met schande, Merodach is verpletterd, hare afgoden staan verlegen, en hare goden zijn verpletterd.3 Want er trekt een volk van het Noorden tegen haar op, dat haar land tot ene woestijn zal maken, dat er niemand in wonen zal, maar beide mensen en vee zullen vandaar vlieden.4 In die dagen en op dien tijd, spreekt de Heer, zullen de kinderen Israls komen met de kinderen van Juda, en wenende heentrekken en den Heer hunnen God zoeken.5 Zij zullen vragen naar den weg naar Sion, en zich derwaarts keren: Komt en hechten wij ons aan den Heer met een eeuwig verbond, dat nooit vergeten zal worden.6 Want mijn volk is als een dwalende kudde; hunne herders hebben hen verleid en op de bergen doen dolen, dat zij van de bergen op de heuvel gegaan zijn, en hunne kooien vergeten hebben;7 alwie hen vonden, verslonden hen, en hunne vijanden zeiden: Wij hebben geen schuld, omdat zij gezondigd hebben tegen den Heer in de woning der gerechtigheid, en tegen den Heer, die de hoop hunner vaderen was.8 Vliedt uit Babel, en trekt uit het land der Chalden, en stelt u als de bokken, die Vr de kudde uitgaan.

9 Want zie, Ik zal grote volken bij menigte uit het land van het Noorden verwekken, en tegen Babel opvoeren, die zich tegen haar zullen toerusten, door welke zij ook zal ingenomen worden; hunne pijlen zijn als die eens kloeken helds, die nimmer mist.10 En het land der Chalden zal tot een roof worden, dat allen, die het beroven, volop zullen hebben, spreekt de Heer.11 Immers, gij verblijdt en beroemt u, dat gij mijn erfdeel geplunderd hebt; immers, gij springt op als de gemeste kalveren, en hinnikt als de hengsten.12 Uwe moeder staat grotelijks beschaamd; die u gebaard heeft is tot ene bespotting geworden; zie, onder de volken is zij de minste, woest, dor en eenzaam;13 vanwege den toorn des Heren moet zij onbewoond en geheel woest blijven, zodat allen, die voor Babel voorbijgaan, zich zullen verwonderen en fluiten over al hare plagen.14 Rust u toe tegen Babel rondom, gij allen, die den boog spant, schiet in haar; spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den Heer gezondigd.15 Juicht over haar rondom; zij moet zich overgeven; hare grondvesten zijn gevallen, hare muren zijn afgebroken; want dit is de wraak des Heren: wreekt u aan haar, doet haar zoals zij gedaan heeft.16 Roeit uit van Babel den zaaier en den maaier in den oogsttijd; dat ieder vanwege het vernielend zwaard zich tot zijn volk kere, en ieder naar zijn land vliede.17 Isral heeft moeten zijn ene verstrooide kudde, welke de leeuwen verjaagd hebben; eerst verslond hen de koning van Assyri; daarna overweldigde hen Nebukadnezar, de koning van Babel.18 Daarom spreekt de Heer Zebath, Israls God, aldus: Zie, Ik zal den koning van Babel bezoeken en zijn land, gelijk Ik den koning van Assyri bezocht heb;19 en Isral zal Ik weder tot zijne woning brengen, dat zij op Karmel en Basan weiden, en hunne ziel zal op het gebergte Efram en in Gilead verzadigd worden.20 In die dagen en in dien tijd zal men naar Israls misdaad zoeken, spreekt de Heer, maar zij zal er niet zijn, en naar de zonde van Juda, maar men zal ze niet vinden; want Ik zal ze vergeven dengenen, die Ik zal laten overblijven.

21 Trek op tegen het land, dat alles verbitterd heeft, en tegen de inwoners der bezoeking; verwoest en verban hunne nakomelingen, spreekt de Heer, en doe alles wat Ik u bevolen heb.22 Er is een krijgsgeroep in het land, en een grote ramp.23 Hoe is de hamer der gehele wereld verbroken en in stukken geslagen; hoe is Babel tot een schriktoneel geworden onder de volken!24 Ik heb u een strik gelegd, o Babel, daarom zijt gij ook gevangen, eer gij het vermoeddet; gij zijt gevonden en gegrepen, want gij hebt den Heer getergd.25 De Heer heeft zijn schatkamer opengedaan, en de wapenen zijns toorns daaruit te voorschijn gebracht: want dit heeft de Heere Heere Zebath in het land der Chalden uitgevoerd.26 Komt op tegen haar van het einde; opent hare korenhuizen, werpt ze overhoop en verbant ze, dat haar niets overblijve.27 Doodt al hare runderen, voert ze af ter slachtbank; wee hun, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking.28 Er is ene stem der gevluchten en dergenen, die ontkomen zijn uit het land van Babel, opdat zij te Sion verkondigen de wraak van den Heer, onzen God, de wraak wegens zijnen tempel.29 Roept velen tegen Babel; belegert haar van rondom, allen gij boogschutters, en laat niemand ontkomen; vergeldt haar zoals zij verdiend heeft; doet haar zoals zij gedaan heeft; want zij heeft trots gehandeld tegen den Heer, den Heilige van Isral.30 Daarom zal hare jongemanschap vallen op hare straten, en al hare krijgslieden zullen te gronde gaan in dien tijd, spreekt de Heer.31 Zie, gij trotse, Ik kom tot u, spreekt de Heer, de Heer Zebath; want uw dag is gekomen, de tijd uwer bezoeking.32 Dan zal de trotse zich stoten en vallen, zonder dat iemand hem opricht; Ik zal zijne steden met vuur aansteken, dat alles, wat rondom hem is, verteren zal.

33 Dus spreekt de Heer Zebath: De kinderen van Isral en de kinderen van Juda moeten geweld en onrecht lijden; allen, die hen gevankelijk weggevoerd hebben, houden hen vast en willen hen niet loslaten.34 Doch hun Verlosser is sterk, wiens naam is Heer Zebath; die zal hunne zaak zo uitvoeren, dat Hij het land zal doen beven en de inwoners van Babel zal doen sidderen.35 Het zwaard zal komen, spreekt de Heer, over de Chalden, en over de inwoners van Babel, en over hare vorsten, en over hare wijzen;36 het zwaard zal komen over hare profeteerders, dat zij dwaas worden; het zwaard zal komen over hare sterken, dat zij versagen;37 het zwaard zal komen over hare paarden en wagens, en over den gehelen gemengden hoop, die er in is, dat zij tot vrouwen zullen worden; het zwaard zal komen over hare schatten, dat zij geplunderd worden;38 droogte zal komen over hare wateren, zodat zij uitdrogen; want het is een land van afgodsbeelden, en zij roemen op hunne verschrikkelijke afgodsbeelden.39 Daarom zullen de dieren der woestijn en wilde honden er in wonen, en de jonge struisvogels er hun verblijf houden; het zal nimmer bewoond worden, en niemand zal daarin blijven immer en altoos;40 gelijk God Sodom en Gomorra met hare omstreken heeft omgekeerd, spreekt de Heer, dat niemand daarin woont en geen mens aldaar huisvest.41 Zie, er komt een volk van het Noorden af; vele volken en vele koningen zullen van de einden der aarde zich opmaken.42 Zij hebben bogen en schilden; zij zijn wreed en onbarmhartig; hunne stem is als het bruisen der zee; zij rijden op paarden, toegerust als krijgslieden, tegen u, o dochter van Babel.43 Als de koning van Babel hun gerucht zal horen, zullen hem de vuisten slap worden, hij zal beangst en bang worden als ene vrouw in barensnood.44 Zie, hij komt op, als een leeuw uit de verheffing des Jordaans, tegen de vaste woning; want Ik zal hem vandaar herwaarts doen lopen; en wie weet wie de verkorene is, dien Ik tegen haar toerusten zal? Want wie is Mij gelijk; wie zal Mij iets voorschrijven, en wie is de herder, die Mij kan tegenstaan?45 Hoort dan nu den raadslag des Heren over Babel, en zijne gedachten over het land der Chalden: Ziet toe, of niet de herdersjongens hen zullen wegsleepen en hunne woning vernielen.46 De aarde zal beven van het geschreeuw, en zal onder de volken ruchtbaar worden, als Babel is ingenomen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile