Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 7

1 Dit is het woord, hetwelk van den Heer tot Jeremia geschiedde, zeggende:2 Treed in de poort van het huis des Heren en predik aldaar dit woord, en zeg: Hoort het woord des Heren, geheel Juda, gij, die tot deze poorten ingaat om den Heer te aanbidden.3 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Verbetert uw leven en doen, zo zal Ik u gerust doen wonen aan deze plaats.4 Verlaat u niet op valse woorden, als zij zeggen: Hier is des Heren tempel, hier is des Heren tempel, hier is des Heren tempel!5 Maar verbetert uw leven en gedrag, dat de een den ander recht doet,6 en gij de vreemdelingen, wezen en weduwen niet verdrukt, en geen onschuldig bloed vergiet in deze plaats, en geen andere goden na wandelt tot uwe eigene schade:7 zo zal Ik u altoos en eeuwig doen wonen aan deze plaats, in het land, hetwelk Ik uwen vaderen gegeven heb.8 Maar nu verlaat gij u op valse woorden, die geen nut doen.9 Daarenboven zijt gij dieven, moordenaars, overspelers en meineedigen, en wierookt voor Bal, en volgt vreemde goden na, die gij niet kent,10 en dan komt gij en treedt Vr Mij in dit huis, dat naar mijnen naam genoemd is, en zegt: Het heeft geen nood met ons, terwijl wij zulke gruwelen doen.11 Houdt gij dan dit huis, dat naar mijnen naam genoemd is, voor ene moordenaarsspelonk? Zie, Ik zie het wel, spreekt de Heer.12 Gaat slechts naar mijnen zetel te Silo, alwaar Vr dezen mijn naam gewoond heeft, en ziet wat Ik aldaar gedaan heb vanwege de boosheid van mijn volk Israls.13 Dewijl gij dan nu zulke daden bedrijft, spreekt de Heer, en Ik gestadig tot u laat prediken, en gij niet horen wilt, en Ik tot u roep, maar gij niet antwoorden wilt:14 zo zal Ik aan dit huis, dat naar mijnen naam genoemd is, waarop gij u verlaat, en aan deze plaats, die Ik u en uwen vaderen gegeven heb, eveneens doen gelijk Ik aan Silo gedaan heb;15 en Ik zal u van mijn aangezicht wegwerpen, gelijk Ik al uwe broeders, het gehele zaad van Efram, weggeworpen heb.

16 Gij nu zult voor dit volk niet bidden, en zult voor hen geen klacht noch bede inbrengen, ook niet voor hen bij Mij spreken; want Ik zou u niet horen.17 Of ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem?18 De kinderen zoeken hout op, en de vaders ontsteken het vuur, en de vrouwen kneden het deeg, om koeken te bakken voor de koningin des hemels, en plengen drankoffers voor vreemde goden, opdat zij mij verdriet aandoen.19 Maar zij zullen daarmede niet Mij, spreekt de Heer, maar zichzelven verdriet aandoen, en zullen te schande worden.20 Daarom spreekt de Heere Heere: Zie, mijn toorn en mijn grimmigheid is uitgestort over deze plaats, over mensen en vee, over de bomen op het veld en over de vruchten van het land; en die zal ontbranden, dat niemand hem uitblussen zal.

21 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Voegt vrij uwe brandoffers en slachtoffers bijeen, en eet vlees.22 Ik heb immers tot uwe vaderen, ten dage, toen Ik hen uit Egypteland voerde, niet gesproken, noch hun iets geboden van brandoffers of andere offers;23 maar dit gebood Ik hun, zeggende: Hoort naar mijn woord, zo zal Ik uw God zijn en gij zult mijn volk zijn; en bewandelt al de wegen, die Ik u gebied, opdat het u welga.24 Maar zij wilden niet horen, noch hunne oren daartoe neigen, maar wandelden naar hun eigen raad en naar het goeddunken hunner boze harten, en keerden Mij den rug toe toe en niet het aangezicht.25 Ja, van dien dag af, dat Ik uwe vaderen uit Egypteland gevoerd heb, tot op dezen dag toe, heb Ik gestadig tot u gezonden al mijne knechten, de profeten.26 Maar zij willen Mij niet horen, noch hunne oren daartoe neigen; maar zij zijn hardnekkig en maken het erger dan hunne vaderen.27 En hoewel gij hun dit alles zegt, zo zullen zij u nochtans niet horen, en of gij al tot hen roept, zo zullen zij u toch niet antwoorden.28 Daarom zeg tot hen: Dit is het volk, dat den Heer zijnen God niet horen noch zich verbeteren wil; de trouw is weg en uitgeroeid uit hunnen mond.

29 Snijd uwe haren af en werp ze Vn u, en weeklaag op de hoogten; want de Heer heeft dit geslacht, over hetwelk Hij toornig is, verworpen en verstoten.30 Want de kinderen van Juda doen kwaad voor mijne ogen, spreekt de Heer: zij stellen hunne gruwelen in het huis, dat naar mijnen naam genoemd is, om het te verontreinigen;31 en zij bouwen de altaren van Tofeth, in het dal van Ben-Hinnom, om hunne zonen en dochters te verbranden, hetgeen Ik nooit geboden noch in den zin genomen heb.32 Daarom zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat men het niet meer Tofeth heten zal, of dal van Ben-Hinnom, maar moord-dal; en men zal hen in Tofeth moeten begraven, omdat er anders geen ruimte meer zal zijn;33 en de dode lichamen van dit volk zullen aan de vogels des hemels en aan de dieren der aarde tot spijs verstrekken, en niemand zal ze verjagen;34 en Ik zal in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem doen ophouden het gejuich van vreugde en van blijdschap, de stem des bruidegoms en der bruid; want het land zal woest zijn.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile