Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Richteren 6

1 En toen de kinderen Israls deden wat kwaad was voor den Heer, gaf de Heer hen in de hand der Midianieten zeven jaar.

2 En daar de hand der Midianieten te sterk werd over Isral, maakten de kinderen Israls voor zich holen in de gebergten, spelonken en bergvestingen

3 Want als Isral iets gezaaid had, dan kwamen de Midianieten en Amalekieten en die van het Oosten opwaarts over hen,

4 en legerden zich tegen hen, en verdierven het gewas des lands tot Gaza toe, en lieten geen leeftocht over in Isral, noch schaap, noch os, noch ezel.

5 Want zij kwamen op met hun vee en hunne hutten, gelijk een grote menigte sprinkhanen, zodat noch zij, noch hunne kamelen te tellen waren; en zij vielen in het land om het te verderven.

6 Alzo werd Isral zeer gering door de Midianieten; toen riepen de kinderen Israls tot den Heer.

7 En toen zij tot den Heer riepen vanwege de Midianieten,

8 zond de Heer een profeet tot hen, die zeide tot hen: Dus spreekt de Heer, de God van Isral:

9 Ik heb u uit Egypte geleid en uit het diensthuis gebracht, en heb u verlost uit de hand der Egyptenaren en uit de hand van allen, die u verdrukten, en Ik heb hen voor u uitgedreven en u hun land gegeven;

10 en Ik sprak tot u: Ik ben de Heer, uw God; vreest niet voor de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijne stem niet gehoord.

11 En de Engel des Heren kwam en zette zich te Ofra onder een eik, die aan Joas den Abizriet behoorde; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de wijnpers, om die te bergen voor de Midianieten.

12 Toen verscheen de Engel des Heren hem en sprak tot hem: De Heer is met u, gij strijdbare held!

13 Maar Gideon sprak tot hem: Mijn heer, is de Heer met ons, waarom is ons dan dit alles wedervaren? En waar zijn al zijne wonderen, die onze vaderen ons verteld hebben, zeggende: De Heer heeft ons uit Egypte geleid? Maar nu heeft de Heer ons verlaten en in de hand der Midianieten gegeven.

14 En de Heer keerde zich tot hem en sprak: Ga heen in deze uwe kracht, gij zult Isral verlossen uit de hand der Midianieten. Zie, Ik heb u gezonden.

15 Maar hij sprak tot hem: Mijn heer, waarmede zal ik Isral verlossen? Zie, mijne maagschap is de geringste in Manasse, en ik ben de jongste in mijn vaderlijk huis.

16 En de Heer sprak tot hem: Ik zal met u zijn, dat gij de Midianieten zult slaan als een nig man.

17 En hij sprak tot hem: Heb ik nu genade in uwe ogen gevonden, zo geef mij een teken, dat Gij het zijt, die met mij spreekt.

18 Wijk toch niet van hier, totdat ik tot U kom en mijn spijsoffer breng en het U voorzet. En Hij sprak: Ik zal blijven, totdat gij wederkomt.

19 En Gideon kwam en bereidde een geitenbokje, en een efa meel tot ongezuurde broden; en hij legde het vlees in een korf, en deed het nat in een pot, en bracht het tot Hem uit onder den eik, en zette het voor.

20 Doch de Engel Gods sprak tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden, en leg die op de steenrots, die hier is, en giet het nat uit. En hij deed alzo.

21 Toen strekte de Engel des Heren den stok uit, dien Hij in de hand had, en raakte met het uiterste het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur ging op uit de steenrots en verteerde het vlees en de ongezuurde broden. En de Engel des Heren verdween uit zijne ogen.

22 Toen nu Gideon zag, dat het de Engel des Heren was, sprak hij: O Heere, Heere, heb ik alzo den Engel des Heren van aangezicht tot aangezicht gezien?

23 Maar de Heer sprak tot hem: Vrede zij met u, vrees niet, gij zult niet sterven.

24 Toen bouwde Gideon aldaar den Heer een altaar, en noemde het: De Heer des vredes. Dit staat nog tot op den dag van heden te Ofra der Abizrieten.

25 En in dienzelfden nacht sprak de Heer tot hem: Neem een var van de ossen, die van uwen vader zijn, en een anderen var, die zevenjarig is; en breek het altaar van Bal af, dat van uwen vader is, en houw het Aschera-beeld, dat daarbij is, om;

26 en bouw den Heer, uwen God, boven op de hoogte dezer steenrots een altaar, en maak het gereed; en neem den anderen var, en offer een brandoffer met het hout van het Aschera-beeld, dat gij omgehouwen hebt.

27 Toen nam Gideon tien mannen uit zijne knechten, en deed gelijk de Heer tot hem gezegd had; doch hij vreesde om het bij dag te doen wegens zijns vaders huis en wegens de lieden in de stad, en hij deed het bij nacht.

28 Toen nu de lieden in die stad des morgens vroeg opstonden, zie, toen was het altaar van Bal afgebroken, en het Aschera-beeld, dat daarbij stond, was omgehouwen en de tweede var was ten brandoffer geofferd op het altaar, dat gebouwd was.

29 En de een sprak tot den ander: Wie heeft dit gedaan? En toen zij zochten en navorschten, werd gezegd: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit gedaan.

30 Toen spraken de lieden der stad tot Joas: Geef uwen zoon herwaarts, hij moet sterven, omdat hij het altaar van Bal afgebroken en het Aschera-beeld, dat daarbij was, omgehouwen heeft.

31 Doch Joas sprak tot allen, die bij hem stonden: Wilt gij om Bal twisten, wilt gij hem helpen? Wie om hem twist, die zal dezen morgen sterven. Is hij God, zo wreke hij zichzelven, omdat zijn altaar afgebroken is.

32 Van dien dag af noemde men hem Jerub-bal, zeggende: Bal wreke zich aan hem, omdat hij zijn altaar afgebroken heeft.

33 Toen nu alle Midianieten en Amalekieten en die van het Oosten zich samenvergaderd hadden en bijeentrokken, en zich legerden in de laagte van Jizrel,

34 kwam de Geest des Heren over Gideon, en hij liet met de bazuin blazen, en riep de Abizrieten, dat zij hem volgden zouden;

35 en hij zond boden door geheel Manasse, en riep hen samen, dat zij hem ook volgden; ook zond hij boden in Aser, in Zebulon en in Naftali, en die kwamen op hem te gemoet.

36 En Gideon sprak tot God: Wilt gij Isral door mijne hand verlossen, zoals Gij gesproken hebt,

37 zo zal ik een wollen vel op den vloer leggen: is het, dat de dauw op het vel alleen zal zijn, en het op de gehele aarde droog is, zo zal ik merken, dat Gij Isral verlossen zult door mijne hand, zoals Gij gesproken hebt.

38 En het geschiedde alzo, en toen hij den anderen morgen vroeg opstond, wrong hij den dauw uit het vel, een volle schaal water.

39 En Gideon sprak tot God: Uw toorn ontsteke niet tegen mij, omdat ik nog eens spreek; ik zal het slechts nog eenmaal beproeven met het vel: het zij op het vel alleen droog, en dauw op de gehele aarde.

40 En God deed alzo in dien nacht, dat het alleen droog was op het vel, en dauw op de gehele aarde.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile