Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Deuteronomium 3

1 Toen wij ons nu op weg begaven en optrokken in de richting van Bazan, toog de koning van Bazan, met zijn ganse volk tegen ons uit ten strijde naar Edrei.2 Maar de Heer zeide tot mij: Vrees hem niet; want ik heb hem en zijn ganse volk en zijn land in uw hand gegeven, en gij zult met hem handelen gelijk gij met Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gehandeld hebt.3 En de Heer, onze god, gaf ook Og, den koning van Bazan, met zijn ganse volk in onze hand, en wij versloegen hem, totdat hij niemand meer overhad.4 Te dier tijd namen wij al zijn steden in; er was geen veste of wij ontnamen ze hun: zestig steden, de ganse landstreek Argob, het rijk van Og in Bazan.5 Het waren altemaal versterkte steden met hooge muren, poorten en grendels; ongerekend de zeer grote menigte plaatsen van het platteland.6 Wij hebben ze met den banvloek geslagen, evenals wij met Sihon, den koning van Hesbon, gedaan hadden, de ganse bevolking, mannen, vrouwen en kinderen, ten ondergang wijdende;7 maar al het vee en de have der steden maakten wij buit voor onszelven.8 Zo hebben wij destijds het land uit de hand van de beide koningen der Amorieten aan de overzijde van den Jordaan genomen, van de beek Arnon af tot aan het gebergte Hermon--9 de Sidoniers noemen den Hermon Sirjon; de Amorieten noemen hem Senir--10 alle steden der hoogvlakte, geheel Gilead en geheel Bazan tot Salcha en Edrei toe, steden van Ogs rijk in Bazan. --11 Want Og, de koning van Bazan, was de laatst overgeblevene van de Refaieten; men vindt immers zijn legerstede, een legerstede van ijzer, te Rabbath-Ammon, negen el lang en vier el breed, gewone ellen.

12 Dit land nu hebben wij te dier tijd in bezit genomen. Van Aroer af, aan den oever der beek Arnon, tot en met de helft van het gebergte van Gilead en zijn steden heb ik aan de Rubenieten en de Gadieten gegeven,13 en het overige van Gilead en geheel Bazan, het rijk van Og, heb ik gegeven aan den halven stam Manasse, de gehele landstreek Argob--dat gehele Bazan heet een land der Refaieten--.14 Jair, de zoon van Manasse, heeft de gehele landstreek Arjob gekregen tot aan de grens der Gesjurieten en Maachathieten, die hij, naar zijn eigen naam, de Jairs-gehuchten noemde, zoals zij heten tot op dezen dag.15 Aan Machir heb ik Gilead gegeven.16 Aan de Rubenieten en de Gadieten dan heb ik gegeven van Gilead af tot aan de beek Arnon, halverwege de beek, langs de grenzen der Ammonieten, tot aan de beek Jabbok,17 benevens de Vlakte en den Jordaan met zijn oever, van Kinnereth af tot aan de Zee der Vlakte, de Zoutzee, onder aan de hellingen van den Pisga, ten oosten.18 Te dier tijd gebood ik u: De Heer, uw god, heeft u dit land in bezit gegeven; trekt nu, zovelen gij strijdbare mannen zijt, slagvaardig voor uw broeders, de Israelieten, uit, naar de overzijde;19 alleen uw vrouwen, kinderen en vee--ik weet dat gij veel vee hebt--zullen in de steden die ik u gegeven heb achterblijven,20 totdat de Heer aan uw broeders, evenals aan u, vaste woonplaatsen heeft gegeven en ook zij het land hebben in bezit genomen dat de Heer, uw god, hun zal geven aan de overzijde van den Jordaan; dan zult gij wederkeren, een ieder naar zijn erfelijke bezitting, die ik u gegeven heb.

21 Ook gaf ik te dier tijd aan Jozua dit bevel: Met eigen oog hebt gij gezien wat de Heer, uw god, met deze twee koningen gedaan heeft; evenzo zal de Heer doen met alle koninkrijken waarheen gij optrekt.22 Vrees hen niet; want de Heer, uw god, strijdt voor u.23 Te dier tijd nu smeekte ik den Heer:24 Heere God, gij zijt begonnen aan uw knecht uw grootheid en uw sterke hand te tonen; want welke god is er in den hemel of op de aarde, die zulke werken en machtige daden doet als gij?25 Och, laat mij overtrekken en het goede land aan de overzijde van den Jordaan zien, dat goede bergland en den Libanon!26 Doch de Heer was gramstorig tegen mij om uwentwil en luisterde niet naar mij; daarom zeide de Heer tot mij: Genoeg daarvan! Spreek mij over deze zaak niet meer;27 beklim den top van den Pisga en sla uw oog op, westwaarts en noordwaarts en zuidwaarts en oostwaarts, en laat uw ogen er over weiden; want gij zult dezen Jordaan niet overtrekken.28 Geef dan aan Jozua bevel en maak hem sterk en kloek; want hij zal aan het hoofd van dit volk overtrekken, en hij zal hen in het bezit stellen van het land dat gij zien zult.29 Wij nu bleven in het dal tegenover Beth-Peor.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile