Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Ezra 4

1 Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hoorden dat de ballingen bezig waren een tempel te bouwen tot eer van den Heer, den god Israels,2 traden zij toe op Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: Laat ons met u bouwen; want zoogoed als gij vragen wij naar uw god, en aan hem brengen wij onze offers reeds sedert den tijd van Ezarhaddon, den koning van Assyrie, die ons hierheen heeft gevoerd.3 Maar Zerubbabel, Jezua en de overige familiehoofden van Israel zeiden tot hen: Wij hebben niets met u te maken, dat wij met u een huis voor onzen god zouden bouwen; wij alleen zullen het bouwen voor den Heer, den god van Israel, zoals koning Cyrus, de koning der Perzen, ons gelast heeft.4 Daarop deed het volk des lands de handen van Juda's volk verslappen en schrikte hen van het bouwen af:5 zij huurden tegen hen raadgevers om hun voornemen te verijdelen, waarin zij slaagden zolang Cyrus, de koning der Perzen, leefde en tot aan de regering van Darius, den koning der Perzen.

6 En onder de regering van Ahasverus, in het begin zijner regering, schreven zij een aanklacht tegen de bewoners van Juda en Jeruzalem.7 En ten tijde van Artahsjasta hebben Bislam, Mithredath, Tabeel en zijn andere medestanders, aan Artahsjasta, den koning der Perzen, geschreven; de brief was geschreven in het Aramees en vertaald. (Aramees)8 Rehum, de stadhouder, en Sjimsjai, de schrijver, hebben tegen Jeruzalem een brief geschreven aan koning Artahsjasta, van dezen inhoud--9 toentertijd schreven Rehum, de stadhouder, en Sjimsjai, de schrijver, met de anderen, hun ambtgenoten, de Perzische rechters, commissarissen en opzieners, de lieden van Erech, de Babyloniers, van Sjusjan, die Elamieten zijn,10 en van de overige volkeren die de grote en doorluchtige Asenappar had weg gevoerd en doen wonen in de stad Samarie en in de andere steden aan den overkant der rivier, en zo voort.11 Aldus luidt het afschrift van den brief dien zij aan koning Artahsjasta hebben gezonden: Uw dienaren, de lieden van den overkant der rivier, en zo voort.12 Den koning zij bekend gemaakt dat de Joden die van u herwaarts zijn getogen te Jeruzalem zijn gekomen; zij herbouwen die oproerige en boze stad, brengen de muren in goeden staat en herstellen de grondslagen.13 Nu zij het den koning bekendgemaakt, dat, indien deze stad herbouwd en de muren in goeden staat gebracht worden, zij geen belasting, schatting of tol zullen opbrengen; wat aan het inkomen der koningen schade zal doen.14 Aangezien wij nu het zout van het paleis eten en het ons niet voegt de benadeling van den koning aan te zien, daarom zenden wij den koning bericht en doen hem weten,15 dat men eens navorsche in het boek der gedenkwaardigheden van uw vaderen. Gij zult daarin vinden en daaruit vernemen dat deze stad een onhandelbare stad was, die schade toebracht aan koningen en landschappen, en dat men van oudsher oproer in haar maakte; daarom is deze stad verwoest.16 Wij verwittigen den koning, dat, indien deze stad herbouwd en de muren in goeden staat gebracht worden, gij daardoor aan den overkant der rivier uw gezag zult verliezen.

17 De koning zond bericht aan Rehum, den stadhouder, en Sjimsjai, den schrijver, en aan de anderen, hun medestanders, die in Samarie en de overige streken van den overkant der rivier woonden: Heil, en zo voort.18 De brief dien gij ons gezonden hebt is mij duidelijk voorgelezen.19 Dienvolgens is op een door mij gegeven bevel een onderzoek ingesteld en heeft men gevonden dat van oudsher deze stad zich tegen koningen verheft en afval en oproer in haar gemaakt wordt.20 En machtige koningen hebben over Jeruzalem geregeerd, die gebieders waren over het gehele land aan den overkant der rivier, en aan wie belasting, schatting en tol werd opgebracht.21 Geeft dan last dat die mannen het werk staken; opdat deze stad niet herbouwd worde voordat daartoe door mij last wordt gegeven.22 En zorgt hierin geen verzuim te plegen; waartoe zou dit bederf tot nadeel van koningen, verder gaan?23 Zodra het afschrift van den brief van koning Artahsjasta aan Rehum en Sjimsjai, den schrijver, en hun medestanders was voorgelezen, gingen zij in aller ijl naar Jeruzalem tot de Joden en noodzaakten hen met geweld en kracht om den arbeid te staken.24 Toen werd het werk aan het godshuis te Jeruzalem gestaakt en bleef het rusten tot het tweede jaar van de regering van Darius, den koning der Perzen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile