Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Ezra 8

1 Dit nu zijn hun familiehoofden, met opgave van hun geslacht, die onder de regering van koning Artahsjasta met mij uit Babel zijn getogen:2 uit de zonen van Pinehas Gersjom; uit die van Ithamar Daniel; uit die van David Hattus,3 de zoon van Sjechanja; uit die van Paros Zacharja--met hem stonden op het register honderd vijftig mannen--4 uit die van Pahath-Moab Eljehoenai, de zoon van Zerahja, en met hem tweehonderd mannen;5 uit die van Zatthu Sjechanja, de zoon van Jahaziel, en met hem driehonderd mannen;6 uit die van Adin Ebed, de zoon van Jonathan, en met hem vijftig mannen;7 uit die van Elam Jezaja, de zoon van Athalja en met hem zeventig mannen;8 uit die van Sjefatja Zebadja, de zoon van Michael, en met hem tachtig mannen;9 uit die van Joab Obadja, de zoon van Jehiel, en met hem tweehonderd achttien mannen;10 uit die van Bani Sjelomith de zoon van Jozifja, en met hem honderd zestig mannen;11 uit die van Bebai Zacharja, de zoon van Bebai, en met hem acht en twintig mannen;12 uit die van Azgad Johanan, de zoon van Hakkatan, en met hem honderd tien mannen;13 uit die van Adonikam hoofden van lageren rang, wier namen waren: Elifelet, Jeiel en Sjemaja, en met hen zestig mannen,14 en uit die van Bigwai Uthai, en met hem zeventig mannen.15 Ik verzamelde hen aan de rivier die naar Ahawa stroomt, en wij legerden ons daar drie dagen. Toen ik nu achtgaf op het volk en de priesters, trof ik daar niemand van de Levieten aan.16 Daarom zond ik Eliezer, Ariel, Sjemaja Elnathan, Jarib, Elnathan, Nathan, Zacharja en Mesjullam, hoofden, benevens Jojarib en Elnathan, leraars,17 met een opdracht tot Iddo, het hoofd in de plaats Kazifja, en gaf hun in den mond wat zij moesten zeggen aan Iddo, zijn broeders en de geschonkenen die te Kazifja wonen: dat zij ons dienaren voor het huis van onzen god zouden brengen.18 Dienvolgens brachten zij ons, daar de zegenende hand onzes gods over ons was, enige mannen van doorzicht: uit de zonen van Mahli, den zoon van Levi, den zoon van Israel, Sjerebja met zijn zonen en broeders, achttien man,19 en Hasjabja met Jezaja, uit de zonen van Merari, met zijn broeders en zonen, twintig man;20 voorts van de geschonkenen die David en de vorsten ten dienste der Levieten geschonken hadden tweehonderd twintig, die allen met name vermeld zijn.

21 Nu kondigde ik daar, aan de rivier de Ahawa, een vasten af; opdat wij ons zouden verootmoedigen voor onzen god om van hem af te bidden een voorspoedige reis voor ons, onze kinderen en al onze have.22 Want ik schaamde mij den koning te vragen om een legermacht en ruiters tot onze bescherming tegen vijanden onderweg; want wij hadden tot den koning gezegd: De hand onzes gods is zegenend over allen die hem zoeken, maar zijn macht en zijn toorn zijn tegen allen die hem verzaken.23 Zo vastten wij en baden onzen god hierom, en hij liet zich door ons verbidden.

24 Toen zonderde ik twaalf van de priestervorsten af, alsmede Sjerebja en Hasjabja met een tiental uit hun broeders,25 en woog hun af het zilver, het goud en de vaten, de wijgaven van het huis onzes gods, welke de koning, zijn raadsheren en vorsten en gans Israel dat daar woonde geschonken hadden.26 Zo stelde ik hun afgewogen ter hand: aan zilver zeshonderd vijftig talenten, en zilveren vaten ter zwaarte van honderd talenten, aan goud honderd talenten,27 twintig gouden bekers ter waarde van duizend darieken en twee vaten van geglansd koper, even kostbaar als goud.28 En ik zeide tot hen: Gij zijt aan den Heer geheiligd, de vaten zijn heilig, en het zilver en goud is vrijwillige gave aan den Heer, den god uwer vaderen;29 waakt er over en bewaart het totdat gij het kunt afwegen aan de priestervorsten, de Levieten en de familiehoofden van Israel te Jeruzalem, in de vertrekken van des Heeren huis.30 Hierop namen de priesters en de Levieten het zilver en het goud, alsmede de vaten, in ontvangst om ze naar Jeruzalem in het huis onzes gods te brengen.

31 Toen braken wij op van de rivier de Ahawa, op den twaalfden dag der eerste maand om naar Jeruzalem te trekken. En de hand onzes gods was over ons: hij verloste ons uit de hand van vijand en belager op den weg,32 en wij kwamen te Jeruzalem. Nadat wij daar drie dagen hadden vertoefd,33 werden den vierden dag in het huis onzes gods het zilver, het goud en de vaten gewogen en ter hand gesteld aan den priester Meremoth, den zoon van Uria, en aan Eleazar, den zoon van Pinehas, terwijl de Levieten Jozabad, de zoon van Jezua, en Noadja, de zoon van Binnuj, bij hen waren;34 alles werd geteld en gewogen, en het gezamenlijke gewicht te dier tijd opgeschreven.35 De uit de gevangenschap gekomenen, de ballingen, brachten brandoffers aan den god van Israel: twaalf stieren voor gans Israel, zes en negentig rammen, twee en zeventig lammeren, twaalf zondofferbokken, alles ten brandoffer voor den Heer.36 Voorts overhandigden zij de bevelschriften des konings aan de koninklijke satrapen en landvoogden van het gebied aan den overkant der rivier; waarop dezen aan het volk en het godshuis hulp verleenden.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile