Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Genesis 26

1 Toen eens een hongersnood in het land was--wel te onderscheiden van den vorigen, in Abrahams tijd--ging Izaak naar Gerar tot Abimelech, den koning der Filistijnen.2 Hier verscheen hem de Heer en zeide: Ga niet af naar Egypte; vestig u metterwoon in het land dat ik u zal zeggen.3 Blijf vertoeven in dit land; opdat ik met u zij en u zegene; want aan u en uw nakroost geef ik al deze landen, en ik doe zo den eed gestand dien ik uw vader Abraham gezworen heb:4 Ik zal uw nazaten talrijk maken als de sterren des hemels, en aan uw nazaten al deze landen geven; en alle volken der aarde zullen zich zegen toebidden met den naam van uw kroost;5 dewijl uw vader Abraham naar mij geluisterd en zijn plichten jegens mij, mijn geboden, inzettingen en wetten, in acht genomen heeft.

6 Zo woonde Izaak te Gerar.7 Toen nu de burgers der plaats naar Rebekka, zijn vrouw, vroegen, zeide hij: Zij is mijn zuster--want hij dorst niet zeggen: Zij is mijn vrouw--daar hij dacht: De burgers der plaats mochten mij eens ombrengen om Rebekka. Want zij was schoon van uiterlijk.8 Maar toen hij daar geruimen tijd geweest was, keek Abimelech, de koning der Filistijnen, eens uit zijn venster, en daar zag hij Izaak stoeien met zijn vrouw Rebekka.9 Toen ontbood Abimelech Izaak en zeide: Zowaar, zie, zij is uw vrouw! Hoe hebt gij kunnen zeggen: Zij is mijn zuster? Izaak zeide tot hem: Omdat ik dacht: Ik mocht eens om haar het leven verliezen.10 Toen zeide Abimelech: Wat hebt gij ons gedaan! Licht had een van het volk met uw vrouw gemeenschap gehouden, en zoudt gij een schuld over ons hebben gebracht.11 Toen vaardigde Abimelech aan zijn ganse volk het gebod uit: Wie dezen man of zijn vrouw leed doet zal zeker ter dood gebracht worden.

12 Izaak nu zaaide in dat land en kreeg dat jaar een honderdvoudigen oogst, en de Heer zegende hem:13 de man werd rijk, steeds rijker, totdat hij zeer rijk was;14 hij bezat kudden kleinvee en runderen, benevens een groten slavenstoet zodat de Filistijnen hem benijdden.15 Al de putten nu die de knechten zijns vaders ten tijde van zijn vader Abraham gegraven hadden, hadden de Filistijnen dichtgeworpen en met aarde gevuld.16 En Abimelech zeide tot Izaak: Ga van ons weg; want gij zijt ons veel te machtig geworden.17 Zo toog Izaak van daar, sloeg zijn kamp op in het Gerar-dal en bleef er.18 Izaak nu groef de waterputten weder op die de knechten van zijn vader Abraham gegraven en de Filistijnen na den dood van Abraham dichtgeworpen hadden, en gaf ze dezelfde namen die zijn vader er aan gegeven had.19 Toen de knechten van Izaak in het dal groeven, vonden zij daar een put van levend water;20 maar de herders van Gerar maakten twist met die van Izaak en zeiden: Ons behoort het water! Daarom noemde hij den put Ezek, omdat zij onenigheid met hem gehad hadden.21 Hierop groeven zij een anderen put, en ook daarover ontstond twist; waarom hij dien Sitna noemde.22 Van daar brak hij op en groef een anderen put, en over dezen twistten zij niet. Hij noemde dien Rehoboth en zeide: Nu heeft de Heer ons ruimte gegeven en kunnen wij vruchtbaar zijn in het land.23 Vandaar ging hij op naar Bersjeba;24 en in dien nacht verscheen hem de Heer en zeide: Ik ben de god van Abraham, uw vader; heb geen vrees; want ik hen met u, en zal u zegenen en uw nageslacht talrijk maken om mijn dienaar Abraham.25 Toen bouwde hij daar een altaar en riep des Heeren naam aan. Nadat Izaak daar zijn tent opgeslagen had, dolven zijn knechten er een put.

26 Abimelech nu was uit Gerar tot hem gekomen, met zijn vertrouwde Ahuzzath en zijn legeroverste Pichol.27 Izaak zeide tot hen: Waarom komt gij tot mij, terwijl gij mij haat en uit uw nabijheid hebt weggezonden?28 Zij zeiden: Wij hebben duidelijk gezien dat de Heer met u was; daarom zeiden wij: Laat er een eed tussen ons zijn, tussen ons en u, en laten wij een verbond met u sluiten, dat gij ons geen kwaad zult doen;29 evenals wij u geen leed berokkenden, u niet dan goed deden en u in vrede lieten trekken. Nu zijt gij de van den Heer gezegende.30 Daarop richtte hij hun een maaltijd aan, en aten en dronken zij.31 Den volgenden morgen deden zij elkander den eed; waarna Izaak hen liet gaan en zij in vrede van hem wegtrokken.32 Dienzelfden dag nu kwamen Izaaks knechten hem bericht brengen aangaande den put dien zij gegraven hadden, en zeiden tot hem: Wij hebben water gevonden!33 Toen noemde hij dien Sjeba; daarom heet die stad nog heden Bersjeba.

34 Toen Ezau veertig jaar oud was, nam hij Judith, de dochter van Beer, den Hittiet, tot vrouw, en Bazemath, de dochter van Elon, den Hiwwiet;35 en zij waren een bittere kwelling voor Izaak en Rebekka.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile