Read the Bible

¹ Heer, gij zijt mijn god; ik zal u verhoogen, uw naam prijzen; omdat gij wonderen hebt ten uitvoer gelegd, aloude raadsbesluiten, trouw en betrouwbaar.² Want gij hebt de stad tot een steenhoop gemaakt, de versterkte veste tot een bouwval, den burg der overmoedigen tot een niet-stad; nimmer wordt hij herbouwd.³ Dies zal het sterke volk u eren, de stad der geweldige natien u vrezen;⁴ omdat gij zijt geweest een toevlucht voor den geringe, een sterkte voor den arme, toen hem bange was, een wijkplaats tegen den slagregen, een schaduw tegen de hitte. Want der geweldenaars geblaas is als een koude slagregen;⁵ als hitte in de droogte is het gedruis der overmoedigen. Zoals gij door wolkenschaduw de hitte matigt, zo wordt de lofzang der geweldenaars gedempt.

⁶ Dan zal de Heer der heirscharen voor alle volken op dezen berg bereiden een maaltijd van vette spijzen en oude wijnen, van keurige vette spijzen, van geurige oude wijnen;⁷ dan vernietigt hij op dezen berg den sluier die alle volken omsluiert, en het omhulsel dat alle natien omhult;⁸ dan heeft hij den dood voor altijd vernietigd, en wist de Heere God de tranen van alle aangezichten, terwijl hij den smaad zijns volks van den gansen aardbodem wegdoet; want de Heer heeft het toegezegd.

⁹ Te dien dage zal men zeggen: Dit is onze god, van wien wij gehoopt hebben dat hij ons verlossen zou; dit is de Heer op wien wij hebben gehoopt; laat ons juichen en blijde zijn over zijn heil!¹⁰ Wanneer 's Heeren hand zal rusten op dezen berg, zal Moab gestampt worden aan diens voet, zoals stro gestampt wordt in het water ener mestvaalt.¹¹ Slaat hij zijn handen daarin uit, zoals een zwemmer ze uitslaat om te zwemmen, dan drukt de Heer zijn hoovaardij neer, ondanks zijn kunstgrepen.¹² Zijn sterke, hooge muren verlaagt hij, werpt hij neer op den grond, doet hij dalen in het stof.