Lectionary Calendar
Saturday, May 25th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Johannes 11

1 Nu was er een zieke, namelijk Lazarus van Bethanie, uit het dorp van Maria en Martha, haar zuster.2 Maria was de vrouw die den Heer met mirre zalfde en zijn voeten met heur haren afdroogde. Haar broeder Lazarus nu was ziek.3 De zusters dan zonden hem het bericht: Heer, hij dien gij liefhebt is ziek.4 Toen Jezus dit hoorde, zeide hij: Die ziekte leidt niet ten dode, maar strekt tot verheerlijking van God; door haar zal de Zoon Gods verheerlijkt worden.5 Jezus nu had Martha, haar zuster en Lazarus lief.6 Toen hij hoorde dat hij ziek was, bleef hij nog twee dagen in de plaats waar hij was7 en zeide daarna tot zijn leerlingen: Laat ons weer naar Jeruzalem gaan.8 De leerlingen zeiden tot hem: Rabbi, eerst onlangs zochten de Joden u te stenigen en gaat gij weer daarheen?9 Jezus antwoordde: Heeft de dag niet twaalf uren? Indien iemand overdag rondgaat, stoot hij zich niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet;10 maar als iemand des nachts rondgaat, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.11 Zo sprak hij, en daarna zeide hij: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar ik ga hem wekken.12 Zijn leerlingen zeiden tot hem: Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.13 Maar Jezus had van den dood gesproken, en zij meenden dat hij gewoon inslapen bedoelde.14 Nu zeide Jezus hun ronduit: Lazarus is gestorven,15 en ik verheug mij om uwentwil--opdat gij geloof moogt erlangen--dat ik daar niet was. Maar laat ons naar hem toe gaan.16 Toen zeide Thomas, ook Didymus genaamd, tot zijn medeleerlingen: Laat ons ook gaan om met hem te sterven.

17 Toen Jezus aankwam, bevond hij dat Lazarus reeds vier dagen in het graf lag.18 Bethanie nu was dicht bij Jeruzalem, ongeveer een half uur gaans,19 en vele Joden waren bij Martha en Maria gekomen om haar troostwoorden toe te spreken over haar broeder.20 Zodra Martha hoorde dat Jezus was aangekomen, ging zij hem tegemoet, terwijl Maria thuis bleef.21 Martha zeide tot Jezus: Heer, indien gij hier waart geweest, zou mijn broeder niet gestorven zijn.22 En ook nu weet ik dat God u geven zal alwat gij Hem vraagt.23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan.24 Martha zeide tot hem: Ik weet dat hij bij de opstanding ten laatsten dage zal verrijzen.25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven,26 en ieder levende die in mij gelooft zal in der eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?27 Zij zeide tot hem: Ja, Heer; ik geloof dat gij de Christus zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komen zou.28 Na dit gezegd te hebben ging zij haar zuster Maria roepen en zeide heimelijk: De meester is daar en roept u.29 Toen Maria dit hoorde, stond zij ijlings op en ging naar hem toe.30 Jezus nu was nog niet in het dorp gekomen, maar bevond zich nog in de plaats waar Martha hem ontmoet had.31 Toen de Joden die bij Maria in huis waren en haar troostten zagen dat zij ijlings opstond en naar buiten ging, volgden zij haar, in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen.32 Zodra Maria kwam, waar Jezus was en hem zag, wierp zij zich voor zijn voeten en zeide tot hem: Heer, indien gij hier waart geweest, zou mijn broeder niet zijn gestorven.

33 Jezus nu, toen hij haar zag wenen en eveneens de Joden die met haar meekwamen, vertoornde zich innerlijk, bracht zich in ontroering34 en zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot hem: Heer, kom het zien.35 Jezus weende.36 Nu zeiden de Joden: Zie eens, hoe lief hij hem had.37 Enigen van hen zeiden: Kon hij, die de ogen van den blinde geopend heeft, niet verhinderen dat deze stierf?38 Jezus nu, opnieuw vertoornd, ging naar de grafstede. Het was een spelonk, en een steen lag er op.39 Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster van den overledene, zeide: Heer, hij riekt al; het is reeds de vierde dag.40 Jezus zeide tot haar: Heb ik u niet gezegd dat gij, wanneer gij gelooft, de heerlijkheid Gods zult zien?41 Zij namen dan den steen weg. En Jezus sloeg de ogen naar boven en zeide: Vader, ik dank U dat Gij mij verhoord hebt.42 Ik wist wel dat Gij mij altijd verhoort; maar dit zeg ik ter wille van de schare die hier omheenstaat; opdat zij mogen geloven dat Gij mij gezonden hebt.43 Na dit gezegd te hebben riep hij met luide stem: Lazarus, kom uit!44 Nu kwam de overledene naar buiten, handen en voeten met doeken omwikkeld, het aangezicht in een doek gehuld. En Jezus zeide tot hen: Maakt de windselen los en laat hem heengaan.

45 Velen nu van de Joden die bij Maria waren gekomen en zagen wat hij gedaan had, kregen geloof in hem,46 maar sommigen van hen gingen naar de Farizeen en deelden hun mee wat Jezus had gedaan.47 Toen riepen de overpriesters en Farizeen den Groten Raad bijeen en zeiden: Wat staat ons te doen? Want die mens doet vele wonderen.48 Laten wij hem zo voortgaan, dan zullen allen in hem geloven, en de Romeinen zullen komen en stad en volk wegnemen.49 En een van hen, Kajafas, die de hogepriester van dat jaar was, zeide tot hen: Gij begrijpt er niets van.50 Gij bedenkt niet dat het nuttiger voor u is dat een mens sterft tot heil van het volk dan dat het gehele volk verlorengaat.51 Dit zeide hij niet uit zichzelf, maar daar hij de hogepriester van dat jaar was, voorspelde hij dat Jezus tot heil van het volk zou sterven,52 en niet alleen tot heil van het volk, maar opdat hij ook de verstrooide kinderen Gods zou bijeenbrengen.53 Van dien dag af beraadslaagden zij er over om hem te doden.54 Jezus verkeerde dan niet langer openlijk onder de Joden, maar ging van daar heen naar de streek dicht bij de woestijn, naar een stad die Efraim heet, en verbleef daar met zijn leerlingen.55 Daar het Pascha der Joden nabij was, gingen velen uit het land voor het Pascha naar Jeruzalem op om zich te reinigen.56 Zij zochten naar Jezus en zeiden onder elkander terwijl zij in het heiligdom stonden: Wat dunkt u? Zou hij niet op het feest komen?57 Wat de overpriesters en Farizeen betreft, zij hadden bevel gegeven dat, wanneer iemand wist waar hij was, hij het moest aangeven; dan konden zij hem gevangennemen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile