Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Samuël 18

1 En David monsterde het volk, dat bij hem was, en hij stelde over hen hoofdlieden over duizend en over honderd aan;2 en hij zond een derde deel van het volk uit onder Joab, en een derde deel onder Abisa, den zoon van Zeruja, Joabs broeder, en een derde deel onder Itta, den Gethiet. En de koning sprak tot het volk: Ik wil ook met ulieden uittrekken.3 Maar het volk sprak: Gij zult niet uittrekken; want indien wij vluchten moesten, en al werd de helft van ons gedood, zo zullen zij zich dat niet aantrekken; maar gij zijt als tien duizend van ons; zo is het nu beter, dat gij ons uit de stad te hulp kunt komen.4 Toen zeide de koning tot hen: Wat u behaagt, dat zal ik doen. En de koning trad aan de poort, en al het volk trok uit bij honderden en bij duizenden.5 En de koning gebood Joab en Abisa en Itta, zeggende: Handelt toch zacht met den jongeling Absalom. En al het volk hoorde het, toen de koning aan alle hoofdlieden gebood aangaande Absalom.6 En toen het volk uitkwam op het veld, Isral te gemoet, ontstond de strijd in het woud van Efram.7 En het volk Isral werd aldaar geslagen door Davids knechten, zodat op dien dag aldaar ene grote slachting geschiedde van twintig duizend man;8 en de strijd breidde zich aldaar uit over het ganse land, en het woud verslond veel meer volk op dien dag dan het zwaard verslond.

9 En Absalom ontmoette Davids knechten, en hij reed op een muilezel. En toen de muilezel onder een groten dikken eik kwam, bleef zijn hoofd aan den eik hangen, en hij zweefde tussen hemel en aarde, en zijn muilezel liep onder hem weg.10 Toen een man dat zag, zeide hij het aan Joab en sprak: Zie, ik zag Absalom aan een eik hangen.11 En Joab sprak tot den man, die het aan hem gezegd had: Zie, zaagt gij dat, waarom sloegt gij hem aldaar niet ter aarde? Dan zou ik u van mijnentwege tien zilverlingen en een gordel gegeven hebben.12 Doch de man sprak tot Joab: En al had ik ook duizend zilverlingen in mijne hand mogen wegen, zo zou ik toch mijne hand niet gelegd hebben aan des konings zoon; want de koning gebood u en Abisa en Itta voor onze oren, zeggende: Wacht u, dat niet iemand den jongeling Absalom leed doe.13 Of indien ik iets trouweloos gedaan had tegen zijn leven, dewijl voor den koning niets verborgen wordt, zoudt gij zelf mij tegengestaan hebben.14 Doch Joab zeide: Ik kan zolang niet bij u vertoeven. Toen nam Joab drie spiesen in zijne hand, en stiet ze Absalom in het hart, toen hij nog leefde aan den eik.15 En tien jongelingen, Joabs wapendragers, omringden hem en sloegen hem dood.16 Toen blies Joab de bazuin, en bracht het volk weder, dat het Isral niet verder najoeg; want Joab wilde het volk sparen.17 En zij namen Absalom en wierpen hem in het woud in een groten kuil, en legden een zeer groten hoop stenen op hem; en geheel Isral vluchtte, ieder naar zijne hut.18 Absalom nu had zich ene zuil opgericht, toen hij nog leefde, die staat in het Koningsdal; want hij zeide: Ik heb geen zoon, daarom zal dit mijns naams gedachtenis zijn. En hij noemde die zuil naar zijnen naam, en zij heet ook tot op dezen dag: Absaloms gedenkteken.

19 Toen zeide Ahimaz, Zadoks zoon: Laat mij toch heenlopen en den koning verkondigen, dat de Heer hem recht gedaan heeft van de hand zijner vijanden.20 Maar Joab sprak tot hem: Gij brengt heden geen goede boodschap; op een anderen dag zult gij boodschap brengen, maar heden niet, want des konings zoon is dood.21 En Joab zeide tot Kuschi: Ga heen en zeg aan den koning wat gij gezien hebt. En Kuschi boog zich voor Joab en liep.22 Doch Ahimaz, Zadoks zoon, sprak wederom tot Joab: Hoe, zo ik ook Kuschi achternaliep? Doch Joab zeide: Wat wilt gij lopen, mijn zoon? Kom hier, gij zult geen goede boodschap brengen.23 --Hoe, zo ik liep? --En hij sprak tot hem: Welnu, loop dan. Alzo liep Ahimaz den weg van het effen veld, en kwam Kuschi vooruit.24 David nu zat tussen de twee poorten; en de wachter ging op het dak der poorten aan den muur, en hief zijne ogen op en zag een man alleen lopen.25 En hij riep en zeide het aan den koning; en de koning sprak: Is hij alleen, dan is er ene goede boodschap in zijnen mond. En toen hij al gaandeweg naderbij kwam,26 zag de wachter een anderen man lopen, en riep in de poort, en sprak: Zie, nog een man loopt alleen. En de koning zeide: Dat is ook een goede bode.27 De wachter sprak: Ik zie den loop des eersten aan voor den loop van Ahimaz, den zoon van Zadok. En de koning zeide: Dat is een goed man, en hij brengt ene goede boodschap.28 Ahimaz nu riep en sprak tot den koning: Vrede! en hij boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde en sprak: Geloofd zij de Heer, uw God, die de lieden, welke hunne hand tegen mijnen heer den koning ophieven, overgegeven heeft.29 En de koning sprak: Gaat het den jongeling Absalom wl? En Ahimaz zeide: Ik zag een groot rumoer, toen des konings knecht Joab, mij, uwen knecht, afzond, en ik weet niet wat het was.30 De koning zeide: Ga herwaarts en blijf staan. En hij ging daarheen en stond aldaar.31 Zie, toen kwam Kuschi en sprak: Ik breng goede boodschap, mijn heer koning: de Heer heeft u heden recht gedaan van de hand van allen, die tegen u opstonden.32 En de koning sprak tot Kuschi: Gaat het den jongeling Absalom wl? En Kuschi zeide: Het moet allen vijanden van mijnen heer den koning gaan zoals dien jongeling, en allen die tegen u opstaan om kwaad te doen.33 Toen werd de koning treurig, en ging opwaarts naar de opperzaal in de poort en weende, en in het heengaan sprak hij aldus: Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Gave God, dat ik voor u gestorven ware, o Absalom, mijn zoon, mijn zoon!

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile