Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Koningen 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 6

2 Kings 6:1.

VAN HET BOVENDRIJVEND IJZER. BLINDHEID DER SYRIERS. HONGERSNOOD TE SAMARIA.

IXg. 2 Kings 6:1-2 Kings 6:7. Na de geschiedenis van Naman, den Syriër, in welker rein heiligdom een van de profetenzonen met zijne vuile hebzucht zocht in te dringen en haar bijna ontheiligd had, zo de Heere de oprechten niet wist te bewaren, worden wij hier weer, even als in de afdeling IXf, in het leven en handelen van de profetenzonen verplaatst; wij slaan op nieuw een blik in hun behoeftigen toestand, maar ook in de genadige zorg en de wonderbare hulp, in welke zij zich van Gods zijde hebben te verheugen. In Jericho is de gehoorzaal van de daar bestaande school voor de aangroeiende menigte van scholieren te klein geworden; men wil daarom met Elisa's hulp een nieuw lokaal dadelijk aan den Jordaan bouwen; bij het vellen van het hout valt de bijl van enen der jongeren, die bovendien zijn eigene niet was, maar dien hij van een ander had ontvangen, in het water; de profeet, wien Gods wonderbare macht ten dienste staat, brengt dien uit de diepte op den oever, zodat de jongeling van zijne leed verlost wordt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 6

2 Kings 6:1.

VAN HET BOVENDRIJVEND IJZER. BLINDHEID DER SYRIERS. HONGERSNOOD TE SAMARIA.

IXg. 2 Kings 6:1-2 Kings 6:7. Na de geschiedenis van Naman, den Syriër, in welker rein heiligdom een van de profetenzonen met zijne vuile hebzucht zocht in te dringen en haar bijna ontheiligd had, zo de Heere de oprechten niet wist te bewaren, worden wij hier weer, even als in de afdeling IXf, in het leven en handelen van de profetenzonen verplaatst; wij slaan op nieuw een blik in hun behoeftigen toestand, maar ook in de genadige zorg en de wonderbare hulp, in welke zij zich van Gods zijde hebben te verheugen. In Jericho is de gehoorzaal van de daar bestaande school voor de aangroeiende menigte van scholieren te klein geworden; men wil daarom met Elisa's hulp een nieuw lokaal dadelijk aan den Jordaan bouwen; bij het vellen van het hout valt de bijl van enen der jongeren, die bovendien zijn eigene niet was, maar dien hij van een ander had ontvangen, in het water; de profeet, wien Gods wonderbare macht ten dienste staat, brengt dien uit de diepte op den oever, zodat de jongeling van zijne leed verlost wordt.

Vers 1

1. En de kinderen der profeten, waarschijnlijk die van de school te Jericho (2 Kings 2:4, 2 Kings 2:15), zeiden eens, waarschijnlijk in den tijdvan den zevenjarigen hongersnood (2 Kings 4:38; 2 Kings 8:1) tot Elisa, toen hun getal steeds toegenomen was en de algemene verzamelplaats te klein geworden was om allen te omvatten: Zie nu, de plaats, waar wij wonen voor uw aangezicht 1) waar wij aan uwe voeten zitten, als gij ons leert (2 Kings 4:38), is voor ons te eng. 2)

1) Voor uw aangezicht, d.i. onder uw toezicht en beheer. Zij erkennen hiermede, dat zij zich gaarne stellen onder de leiding van Elisa, den dienstknecht Gods.

2)Verblijdende tijding voor Elisa's oor, dat de ruimte waar de profeten-zonen woonden, hen niet meer kon bevatten en een nieuw gebouw nodig was! De profeten-zonen toch vormden den bloem van Israël en deze nu op eens zozeer in getal toegenomen! Het ging dus in Elisa's dagen reeds beter in het land, dan tijdens de werkzaamheid van den Thisbieter, die op Sinaïtische wijze alleen met den ploegschaar arbeidde. Gelijk ene vriendelijke zon, licht en leven om zich verbreidende, trok, harten winnende en rijk in beloften, de verschijning van dien Nieuw-Testamentischen profeet over den omgeploegden akker heen; toen barstten de teruggeblevene kiemen van geestelijk leven overal uit, halmen en aren werden gezien, het uur van maaien en oogsten was gekomen..

Vers 1

1. En de kinderen der profeten, waarschijnlijk die van de school te Jericho (2 Kings 2:4, 2 Kings 2:15), zeiden eens, waarschijnlijk in den tijdvan den zevenjarigen hongersnood (2 Kings 4:38; 2 Kings 8:1) tot Elisa, toen hun getal steeds toegenomen was en de algemene verzamelplaats te klein geworden was om allen te omvatten: Zie nu, de plaats, waar wij wonen voor uw aangezicht 1) waar wij aan uwe voeten zitten, als gij ons leert (2 Kings 4:38), is voor ons te eng. 2)

1) Voor uw aangezicht, d.i. onder uw toezicht en beheer. Zij erkennen hiermede, dat zij zich gaarne stellen onder de leiding van Elisa, den dienstknecht Gods.

2)Verblijdende tijding voor Elisa's oor, dat de ruimte waar de profeten-zonen woonden, hen niet meer kon bevatten en een nieuw gebouw nodig was! De profeten-zonen toch vormden den bloem van Israël en deze nu op eens zozeer in getal toegenomen! Het ging dus in Elisa's dagen reeds beter in het land, dan tijdens de werkzaamheid van den Thisbieter, die op Sinaïtische wijze alleen met den ploegschaar arbeidde. Gelijk ene vriendelijke zon, licht en leven om zich verbreidende, trok, harten winnende en rijk in beloften, de verschijning van dien Nieuw-Testamentischen profeet over den omgeploegden akker heen; toen barstten de teruggeblevene kiemen van geestelijk leven overal uit, halmen en aren werden gezien, het uur van maaien en oogsten was gekomen..

Vers 3

3. En er zei een van hen, daar hij het wenselijk achtte, dat de bouw niet alleen met toestemming, maar ook onder de leiding van hunnen heer ten uitvoer gebracht werd: Hetbelieve u toch te gaan met uwe knechten. 1) En hij zei: Ik zal gaan.

1) Meer nog dan de begeerte naar Elisa's raad, beweegt de broeders ene andere bedenking tot hun bede. Zij zagen in hem den man Gods, in wien zij een onderpand hadden voor het gelukkig slagen, den sleuteldrager tot al de schatkameren Gods, het levende kanaal, waardoor de bron van allen zegen zich met hen in verbindtenis zetten zou. Wij, die onder het Nieuwe Verbond leven, nu de behoefte aan bemiddeling hare volle bevrediging gevonden heeft in Hem, van wien alle Oud-Testamentische middelaars schaduwen waren, richten het: "Het believe u toch te gaan met ons!" in welke omstandigheid het ook moge zijn, tot den Heere zelven, en kennen de oneindige vriendelijkheid, met welke Hij op elken tocht gereed staat ons zedelijk te geleiden..

Zij wilden Elisa gaarne overal bij zich hebben. Het believe u toch te gaan met uwe knechten, niet alleen, om bij voorkomende gelegenheden ons met uw raad te helpen maar ook om goede orde onder ons te houden, en opdat wij onder uw oog en opzicht ons betamelijk gedragen mogen. Goede discipelen willen wel onder een goede discipline of tucht gehouden worden..

Vers 3

3. En er zei een van hen, daar hij het wenselijk achtte, dat de bouw niet alleen met toestemming, maar ook onder de leiding van hunnen heer ten uitvoer gebracht werd: Hetbelieve u toch te gaan met uwe knechten. 1) En hij zei: Ik zal gaan.

1) Meer nog dan de begeerte naar Elisa's raad, beweegt de broeders ene andere bedenking tot hun bede. Zij zagen in hem den man Gods, in wien zij een onderpand hadden voor het gelukkig slagen, den sleuteldrager tot al de schatkameren Gods, het levende kanaal, waardoor de bron van allen zegen zich met hen in verbindtenis zetten zou. Wij, die onder het Nieuwe Verbond leven, nu de behoefte aan bemiddeling hare volle bevrediging gevonden heeft in Hem, van wien alle Oud-Testamentische middelaars schaduwen waren, richten het: "Het believe u toch te gaan met ons!" in welke omstandigheid het ook moge zijn, tot den Heere zelven, en kennen de oneindige vriendelijkheid, met welke Hij op elken tocht gereed staat ons zedelijk te geleiden..

Zij wilden Elisa gaarne overal bij zich hebben. Het believe u toch te gaan met uwe knechten, niet alleen, om bij voorkomende gelegenheden ons met uw raad te helpen maar ook om goede orde onder ons te houden, en opdat wij onder uw oog en opzicht ons betamelijk gedragen mogen. Goede discipelen willen wel onder een goede discipline of tucht gehouden worden..

Vers 5

5. En het geschiedde, als een, misschien dezelfde, die in 2 Kings 6:3 de bede tot Elisa gericht had, het timmerhout velde, dat het ijzer, de bijl, waarvan hij zich bediende, in het water viel; en hij riep, over het voor hem dubbel gevoelig verlies getroffen, en zei tot Elisa: Ach, mijn heer! dat mij dit moest overkomen; want het ijzer, de bijl, dien ik verloren heb, was geleend 1) van enen vriend te Jericho.

1) Beter, gebeden. Hij kon niet een bijl kopen, daarom had hij er een gevraagd. Daarom was het verlies hem zo veel te smartelijker. Dat hij dien terug meest geven staat er niet.

Vers 5

5. En het geschiedde, als een, misschien dezelfde, die in 2 Kings 6:3 de bede tot Elisa gericht had, het timmerhout velde, dat het ijzer, de bijl, waarvan hij zich bediende, in het water viel; en hij riep, over het voor hem dubbel gevoelig verlies getroffen, en zei tot Elisa: Ach, mijn heer! dat mij dit moest overkomen; want het ijzer, de bijl, dien ik verloren heb, was geleend 1) van enen vriend te Jericho.

1) Beter, gebeden. Hij kon niet een bijl kopen, daarom had hij er een gevraagd. Daarom was het verlies hem zo veel te smartelijker. Dat hij dien terug meest geven staat er niet.

Vers 6

6. En de man Gods, die begreep, dat dit roepen tot hem eigenlijk een vragen was aan Hem, als wiens tolk en heraut hij daar stond, werd in zijn hart verzekerd, dat Gods almacht hem weer nabij zou zijn, en zei: Waar is het gevallen? En toen hij, de profetenzoon (2 Kings 6:5), hem de plaats gewezen had, sneed hij een hout af, en wierp het daarhenen in het water, en deed het ijzer boven zwemmen; door ene onzichtbare hand werd het van den bodem opgeheven en tot aan den oever gebracht.

Het wonder is, wat zijn doel betreft, soortgelijk aan den stater in den mond van den vis (Matthew 17:27), of aan de wonderbare spijziging, daar het toont, hoe de Heere door Zijne Profeten uit den aardsen nood helpt..

Dit wonder moet den profetenzonen tonen, dat zij met een God te doen hebben, voor Wien niets te wonderlijk is, die in alle en allerlei omstandigheden kan helpen en uithelpen.

Vers 6

6. En de man Gods, die begreep, dat dit roepen tot hem eigenlijk een vragen was aan Hem, als wiens tolk en heraut hij daar stond, werd in zijn hart verzekerd, dat Gods almacht hem weer nabij zou zijn, en zei: Waar is het gevallen? En toen hij, de profetenzoon (2 Kings 6:5), hem de plaats gewezen had, sneed hij een hout af, en wierp het daarhenen in het water, en deed het ijzer boven zwemmen; door ene onzichtbare hand werd het van den bodem opgeheven en tot aan den oever gebracht.

Het wonder is, wat zijn doel betreft, soortgelijk aan den stater in den mond van den vis (Matthew 17:27), of aan de wonderbare spijziging, daar het toont, hoe de Heere door Zijne Profeten uit den aardsen nood helpt..

Dit wonder moet den profetenzonen tonen, dat zij met een God te doen hebben, voor Wien niets te wonderlijk is, die in alle en allerlei omstandigheden kan helpen en uithelpen.

Vers 7

7. En hij, Elisa, zei: Neem het tot u op. Toen stak hij zijne hand uit, en nam het uit de rivier op.

Wij bevinden ons hier op een gebied der menselijke maatschappij, dat men gaarne snel voorbij ijlt, omdat het `t meest prozaische en donkerste is, meer dat desniettemin datgene is, waarin de zee van menselijk gevoelen en ervaren het meest in hoge golven gaat en het meest voortdurend in stroming blijft. Daar is een bijl reeds ene grote bezitting, een kleed heeft de waarde van een koninkrijk en de begeerten voor het leven durven zich nauwelijks boven het dagelijks brood te verheffen; elke nieuwe dag begint met een schoot vol nieuwe zorgen, noden en behoeften, maar ook met ene volheid van nieuwe verrassingen, hulp en zegeningen-zegeningen, die reeds in een pas verdienden stuiver met vreugde begroet en in hetgeen iets meer dan het stukje noodzakelijk brood is, als ene feestgave met ontroering aangenomen worden. Heerst in dezen kring de vreze des Heren, o, dan is hier boven andere plaatsen heilig land, en bodem rijk in ervaring. Hier, waar men reeds om de minste goederen zich tot de hemelse hulpbronnen moet wenden, en bijna slechts door ene aaneenschakeling van wonderen van den een dag tot den anderen weet te komen, daar wordt het hart elk ogenblik in zijne diepste diepten bewogen, en is het hulpgeschrei telkens nodig. Daar verdringt het ene toneel van weemoedige of vrolijke ontroering het andere, en dagelijks komt de gehele toonladder van inwendig gevoel in beweging. Waar wordt toch zo rijkelijk als hier ervaren, dat God bij de Zijnen woont, en de haren op de hoofden geteld heeft? O, hier worden ondervindingen als van Israël in de woestijn vernieuwd, hier worden reddende ervaringen van den Heere tot dagelijkse gebeurtenissen. Steeds wachten hier op Hem de ledige kruiken en steeds is Hij ter rechter tijd gereed, om die op duizenderlei wijzen te vullen. Arm, van allen glans beroofd leven! en toch hoe rijk bij alle armoede? Leven, omrankt door een stekend doornenvlechtsel, maar ook door bloemenkransen van goddelijke genade-daden doorweven, door bloemenkransen, die nimmer verwelken! Zij zijn wel omschaduwd van een droeviger duisteren nacht, maar de nacht brengt sterrenglans en groeten uit het vaderland; wel rijk in alsem en vochtig van tranen, maar ook doorwerkt met stille genietingen des harten, die de wereld niet kent, noch denken kan..

2 Kings 6:8-2 Kings 6:23. Nadat ons van 2 Kings 4:1 af ene reeks van wonderdaden uit Elisa's leven onder de profeten-leerlingen en de vromen in Israël is voorgesteld, keert het bericht tot Zijne politieke werkzaamheid terug, van welke wij reeds in Hoofdstuk .3 een voorbeeld voor ons hebben. De Syrische koning Benhadad, dezelfde, die reeds met Achab verscheidene oorlogen streed, had zich wel na diens dood enige jaren rustig gehouden, maar nu beproeft hij vasten voet in Jorams gebied te verkrijgen, zoekt zich nu eens deze, dan weer gene landstreek uit, om met zijne legerscharen daar een inval te doen en den koning van Israël te overrompelen. Maar des Heren oog waakt over Zijn volk; door de openbaring des Geestes worden aan Elisa des vijands aanslagen, hoe geheim zij ook besloten zijn, dadelijk bekend; de profeet geeft daarvan zijnen koning kennis, en deze kan nu elke overrompeling voorkomen. Nu wil Benhadad, door een zijner legerhoofden onderricht, wie zijne plannen van Joram ontdekte, den man Gods laten gevangen nemen; hij zendt ene grote macht naar Dothan, waar Elisa zich toen ophield. Deze, hoewel hij daar door ene hemelse wacht omgeven en dus tegen alle leed beveiligd is, stelt zich niet met zijn eigen behoud tevreden, maar weet aan de zaak een afloop te geven, waardoor `s Heren naam ook bij de heidenen verheerlijkt wordt. Op zijn gebed worden namelijk de Syriërs, die hem zouden gevangen nemen, met blindheid geslagen, en hij, op wie zij als op aan wild jacht maken, wordt hun aanvoerder en leidt ze aan zijnen teugel, hij voert hen midden in de stad Samaria. In plaats van hen aan het zwaard van zijnen koning prijs te geven, laat hij hen door dezen rijkelijk onthalen en ongedeerd tot hunnen heer terugzenden. Van dien tijd af was den koning der Syriërs langen tijd de lust vergaan, om met Israël te strijden.

Vers 7

7. En hij, Elisa, zei: Neem het tot u op. Toen stak hij zijne hand uit, en nam het uit de rivier op.

Wij bevinden ons hier op een gebied der menselijke maatschappij, dat men gaarne snel voorbij ijlt, omdat het `t meest prozaische en donkerste is, meer dat desniettemin datgene is, waarin de zee van menselijk gevoelen en ervaren het meest in hoge golven gaat en het meest voortdurend in stroming blijft. Daar is een bijl reeds ene grote bezitting, een kleed heeft de waarde van een koninkrijk en de begeerten voor het leven durven zich nauwelijks boven het dagelijks brood te verheffen; elke nieuwe dag begint met een schoot vol nieuwe zorgen, noden en behoeften, maar ook met ene volheid van nieuwe verrassingen, hulp en zegeningen-zegeningen, die reeds in een pas verdienden stuiver met vreugde begroet en in hetgeen iets meer dan het stukje noodzakelijk brood is, als ene feestgave met ontroering aangenomen worden. Heerst in dezen kring de vreze des Heren, o, dan is hier boven andere plaatsen heilig land, en bodem rijk in ervaring. Hier, waar men reeds om de minste goederen zich tot de hemelse hulpbronnen moet wenden, en bijna slechts door ene aaneenschakeling van wonderen van den een dag tot den anderen weet te komen, daar wordt het hart elk ogenblik in zijne diepste diepten bewogen, en is het hulpgeschrei telkens nodig. Daar verdringt het ene toneel van weemoedige of vrolijke ontroering het andere, en dagelijks komt de gehele toonladder van inwendig gevoel in beweging. Waar wordt toch zo rijkelijk als hier ervaren, dat God bij de Zijnen woont, en de haren op de hoofden geteld heeft? O, hier worden ondervindingen als van Israël in de woestijn vernieuwd, hier worden reddende ervaringen van den Heere tot dagelijkse gebeurtenissen. Steeds wachten hier op Hem de ledige kruiken en steeds is Hij ter rechter tijd gereed, om die op duizenderlei wijzen te vullen. Arm, van allen glans beroofd leven! en toch hoe rijk bij alle armoede? Leven, omrankt door een stekend doornenvlechtsel, maar ook door bloemenkransen van goddelijke genade-daden doorweven, door bloemenkransen, die nimmer verwelken! Zij zijn wel omschaduwd van een droeviger duisteren nacht, maar de nacht brengt sterrenglans en groeten uit het vaderland; wel rijk in alsem en vochtig van tranen, maar ook doorwerkt met stille genietingen des harten, die de wereld niet kent, noch denken kan..

2 Kings 6:8-2 Kings 6:23. Nadat ons van 2 Kings 4:1 af ene reeks van wonderdaden uit Elisa's leven onder de profeten-leerlingen en de vromen in Israël is voorgesteld, keert het bericht tot Zijne politieke werkzaamheid terug, van welke wij reeds in Hoofdstuk .3 een voorbeeld voor ons hebben. De Syrische koning Benhadad, dezelfde, die reeds met Achab verscheidene oorlogen streed, had zich wel na diens dood enige jaren rustig gehouden, maar nu beproeft hij vasten voet in Jorams gebied te verkrijgen, zoekt zich nu eens deze, dan weer gene landstreek uit, om met zijne legerscharen daar een inval te doen en den koning van Israël te overrompelen. Maar des Heren oog waakt over Zijn volk; door de openbaring des Geestes worden aan Elisa des vijands aanslagen, hoe geheim zij ook besloten zijn, dadelijk bekend; de profeet geeft daarvan zijnen koning kennis, en deze kan nu elke overrompeling voorkomen. Nu wil Benhadad, door een zijner legerhoofden onderricht, wie zijne plannen van Joram ontdekte, den man Gods laten gevangen nemen; hij zendt ene grote macht naar Dothan, waar Elisa zich toen ophield. Deze, hoewel hij daar door ene hemelse wacht omgeven en dus tegen alle leed beveiligd is, stelt zich niet met zijn eigen behoud tevreden, maar weet aan de zaak een afloop te geven, waardoor `s Heren naam ook bij de heidenen verheerlijkt wordt. Op zijn gebed worden namelijk de Syriërs, die hem zouden gevangen nemen, met blindheid geslagen, en hij, op wie zij als op aan wild jacht maken, wordt hun aanvoerder en leidt ze aan zijnen teugel, hij voert hen midden in de stad Samaria. In plaats van hen aan het zwaard van zijnen koning prijs te geven, laat hij hen door dezen rijkelijk onthalen en ongedeerd tot hunnen heer terugzenden. Van dien tijd af was den koning der Syriërs langen tijd de lust vergaan, om met Israël te strijden.

Vers 8

8. En de koning van Syrië, Benhadad II (1 Kings 11:25), voerde krijg tegen Israël, was gedurende de regering van Joram, vooral in den eersten tijd van dezen, ongeveer in 894-892 v.Chr., voortdurend op een voet van oorlog tegen Israël, daar hij menigvuldige invallen deed, en hij beraadslaagde zich met zijne knechten, generaals en officieren, zo dikwijls hij weer zulk ene onderneming voor had, zeggende: Mijne legering zal zijn in de plaats van zulk een'; op die en die plaats zullen wij ons hoofdkwartier opslaan, om van daar onze pogingen tot onderwerping van het land te beginnen.

Wij geven hier ene neven-elkander-plaatsing van berichten over Elisa's werken, ten tijde van koning Joram, volgens chronologische rangschikking, gelijk wij die aannemen: tot deze zijn wij door verschillende redenen geleid, die wij niet alle in `t bijzonder kunnen blootleggen; wij maken voor onze opvatting geen aanspraak op volkomen juistheid, toch zal zij der waarheid zeer nabijkomen en werkelijk tot beter verstand der verschillende gebeurtenissen leiden.

v.Chr.895 Veldtocht tegen Moab (Hoofdstuk .3). Het oliekruikje der weduwe (Hoofdstuk .4:1-7). De Sunamietische (2 Kings 4:8-2 Kings 4:17).

894-892 Invallen der Syriërs (Hoofdstuk .6:8-20).

890 Opwekking van den zoon der Sunamietische (Hoofdstuk .4:18-37).

890-884 De zevenjarige hongersnood (Hoofdstuk .8:1,2). Wonder in de profeten-school te Gilgal (Hoofdstuk .4:38-44). Het drijvend ijzer (Hoofdstuk .6:1-7). De nood te Samaria en de spoedig volgende goedkope tijd (2 Kings 6:24-2 Kings 7:20).

883 Terugkering der Sunamietische uit het land der Filistijnen (Hoofdstuk .8:3-6). De heling van Naman (2 Kings 5:1). Zalving van Hazaël tot koning van Syrië (Hoofdstuk .8:7-15). Oorlog met Hazaël en Joram's verwonding (Hoofdstuk .8:28,29). Jehu's zalving tot koning van Israël, Joram's en Izbel's dood (Hoofdstuk .9:1-37)

Alzo is onze geschiedenis, na de wonderbare hulp bij den veldtocht tegen Moab, ene tweede proef van God om het hart van Joram te winnen, dat hij de valse staatkunde der Israëlitische koningen zal laten varen, zich van zijne goddeloze moeder vrij maken, en met beslistheid aan den Heere verbinden zou, in wie hij zulk een machtigen Helper had, en wiens met zo wonderbare gaven toegeruste profeet hij aan zijne zijde had. Ene derde krachtige aangrijping Gods ondervond daarna Joram nog, tien jaren later in den hongersnood te Samaria (2 Kings 6:24), welke zeer versterkt werd door hetgeen Ghazi hem verhaalde, bij gelegenheid zijner ontmoeting van de Sunamietische, zodat hij een sprekend voorbeeld is voor de woorden van Elihu in Job 33:29,: "Zie, dit alles werkt God twee of driemaal met enen man opdat Hij zijne ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden." Nu was ook Joram niet onvatbaar voor betere neigingen; hij bewees meermalen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid ten opzichte van het woord des profeten en ontving hem met grote achting, maar tot een werkelijk doorbreken van levend geloof kwam het bij hem niet; hij bleef met zijne wijze van regeren op een halven weg staan (Hoofdstuk .3:2), en terwijl de Syriër Naman tot de belijdenis van den een, waarachtigen God kwam, ging Gods wonderwerk aan dezen man voor Joram, nutteloos voorbij, hoewel hij door den brief van Syrië's koning, over welken hij eerst zozeer verschrok, totdat Elisa zich als helper aanbood (Hoofdstuk .5:5), genoegzaam aanleiding ontvangen had, om op het handelen en besturen des Heren te letten. Toen was de tijd ten einde, waarop genade zocht, en volgde de tijd van het gericht.. 9. Maar de man Gods, Elisa, zond telkens als zulk een plan door het vijandelijke leger gemaakt was, en dat hij door den Geest Gods ontdekte, henen tot den koning van Israël, opdat deze zijne plannen van tegenweer zou kunnen maken, zeggende: Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt, 1) want de Syriërs zijn daarhenen afgekomen 2) en loeren daar op u.

1) In het Hebreeën Meëboor. Wel in den eigenlijken zin "van door te trekken," maar in verband met 2 Kings 6:10 in de betekenis: van onbezet te laten, zoals Keil aanmerkt. Eerst dan komt 2 Kings 6:10 tot zijn recht en wordt de handelwijze van den koning recht duidelijk, wanneer wij dit werkwoord vertalen door: onbezet te laten. De profeet waarschuwt den koning, om die en die plaats niet onbezet te laten, raadt hem dus aan, die met troepen te bezetten, opdat de koning van Syrië haar niet overrompele. Daaruit is ook te verklaren de toorn van Syrië's koning.

2) Of "dat gij die plaats niet onbezet laat, want de Syriërs komen daarheen af.".

Vers 8

8. En de koning van Syrië, Benhadad II (1 Kings 11:25), voerde krijg tegen Israël, was gedurende de regering van Joram, vooral in den eersten tijd van dezen, ongeveer in 894-892 v.Chr., voortdurend op een voet van oorlog tegen Israël, daar hij menigvuldige invallen deed, en hij beraadslaagde zich met zijne knechten, generaals en officieren, zo dikwijls hij weer zulk ene onderneming voor had, zeggende: Mijne legering zal zijn in de plaats van zulk een'; op die en die plaats zullen wij ons hoofdkwartier opslaan, om van daar onze pogingen tot onderwerping van het land te beginnen.

Wij geven hier ene neven-elkander-plaatsing van berichten over Elisa's werken, ten tijde van koning Joram, volgens chronologische rangschikking, gelijk wij die aannemen: tot deze zijn wij door verschillende redenen geleid, die wij niet alle in `t bijzonder kunnen blootleggen; wij maken voor onze opvatting geen aanspraak op volkomen juistheid, toch zal zij der waarheid zeer nabijkomen en werkelijk tot beter verstand der verschillende gebeurtenissen leiden.

v.Chr.895 Veldtocht tegen Moab (Hoofdstuk .3). Het oliekruikje der weduwe (Hoofdstuk .4:1-7). De Sunamietische (2 Kings 4:8-2 Kings 4:17).

894-892 Invallen der Syriërs (Hoofdstuk .6:8-20).

890 Opwekking van den zoon der Sunamietische (Hoofdstuk .4:18-37).

890-884 De zevenjarige hongersnood (Hoofdstuk .8:1,2). Wonder in de profeten-school te Gilgal (Hoofdstuk .4:38-44). Het drijvend ijzer (Hoofdstuk .6:1-7). De nood te Samaria en de spoedig volgende goedkope tijd (2 Kings 6:24-2 Kings 7:20).

883 Terugkering der Sunamietische uit het land der Filistijnen (Hoofdstuk .8:3-6). De heling van Naman (2 Kings 5:1). Zalving van Hazaël tot koning van Syrië (Hoofdstuk .8:7-15). Oorlog met Hazaël en Joram's verwonding (Hoofdstuk .8:28,29). Jehu's zalving tot koning van Israël, Joram's en Izbel's dood (Hoofdstuk .9:1-37)

Alzo is onze geschiedenis, na de wonderbare hulp bij den veldtocht tegen Moab, ene tweede proef van God om het hart van Joram te winnen, dat hij de valse staatkunde der Israëlitische koningen zal laten varen, zich van zijne goddeloze moeder vrij maken, en met beslistheid aan den Heere verbinden zou, in wie hij zulk een machtigen Helper had, en wiens met zo wonderbare gaven toegeruste profeet hij aan zijne zijde had. Ene derde krachtige aangrijping Gods ondervond daarna Joram nog, tien jaren later in den hongersnood te Samaria (2 Kings 6:24), welke zeer versterkt werd door hetgeen Ghazi hem verhaalde, bij gelegenheid zijner ontmoeting van de Sunamietische, zodat hij een sprekend voorbeeld is voor de woorden van Elihu in Job 33:29,: "Zie, dit alles werkt God twee of driemaal met enen man opdat Hij zijne ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden." Nu was ook Joram niet onvatbaar voor betere neigingen; hij bewees meermalen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid ten opzichte van het woord des profeten en ontving hem met grote achting, maar tot een werkelijk doorbreken van levend geloof kwam het bij hem niet; hij bleef met zijne wijze van regeren op een halven weg staan (Hoofdstuk .3:2), en terwijl de Syriër Naman tot de belijdenis van den een, waarachtigen God kwam, ging Gods wonderwerk aan dezen man voor Joram, nutteloos voorbij, hoewel hij door den brief van Syrië's koning, over welken hij eerst zozeer verschrok, totdat Elisa zich als helper aanbood (Hoofdstuk .5:5), genoegzaam aanleiding ontvangen had, om op het handelen en besturen des Heren te letten. Toen was de tijd ten einde, waarop genade zocht, en volgde de tijd van het gericht.. 9. Maar de man Gods, Elisa, zond telkens als zulk een plan door het vijandelijke leger gemaakt was, en dat hij door den Geest Gods ontdekte, henen tot den koning van Israël, opdat deze zijne plannen van tegenweer zou kunnen maken, zeggende: Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt, 1) want de Syriërs zijn daarhenen afgekomen 2) en loeren daar op u.

1) In het Hebreeën Meëboor. Wel in den eigenlijken zin "van door te trekken," maar in verband met 2 Kings 6:10 in de betekenis: van onbezet te laten, zoals Keil aanmerkt. Eerst dan komt 2 Kings 6:10 tot zijn recht en wordt de handelwijze van den koning recht duidelijk, wanneer wij dit werkwoord vertalen door: onbezet te laten. De profeet waarschuwt den koning, om die en die plaats niet onbezet te laten, raadt hem dus aan, die met troepen te bezetten, opdat de koning van Syrië haar niet overrompele. Daaruit is ook te verklaren de toorn van Syrië's koning.

2) Of "dat gij die plaats niet onbezet laat, want de Syriërs komen daarheen af.".

Vers 10

10. Daarom zond de koning van Israël, ter rechter tijd gewaarschuwd, troepen henen aan die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte zich aldaar, 1) was aldaar op zijne hoede, en hij deed dit niet eenmaal, noch tweemaal, 2) maar bij elk nieuw plan der Syriërs steeds weer.

1) In het Hebreeën Wenischmar sham. Wachtte zich aldaar, in den zin van: nam zich daar in acht, door die plaatsen met troepen te bezetten. Daardoor konden de Syriërs niets ondernemen en hun doel niet bereiken. De versterkte steden durfden zij niet aanvallen.

Of: en wachtte aldaar op de vijanden om hen aanstonds af te slaan..

2) Het is voor ons een groot voordeel, zulke bij ons te hebben, die ons waarschuwen aangaande het gevaar, waarin we zijn, ten einde wij daartegen waken en op onze hoede zouden wezen, om niet verrast te worden. Hiertoe zendt God ons Zijne profeten, doch indien wij desonaangezien verkeerd, eigenzinnig en hardnekkig zijn, dan zullen die waarschuwingen een ijselijke verzwaring van ons oordeel wezen. De koning van Israël deed zijn voordeel met Elisa's raadgevingen, voor zoverre ze de aanslagen der Syriërs betroffen, maar in zoverre ze het gevaar zijner zonden raakten, bekommerde hij zich niet in het allerminst daarom, zijnde hij hierin een beeld van de gewone dwaasheden der mensen, die wel naar raad luisteren, om van den dood, maar niet om van de hel bevrijd te worden..

Vers 10

10. Daarom zond de koning van Israël, ter rechter tijd gewaarschuwd, troepen henen aan die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte zich aldaar, 1) was aldaar op zijne hoede, en hij deed dit niet eenmaal, noch tweemaal, 2) maar bij elk nieuw plan der Syriërs steeds weer.

1) In het Hebreeën Wenischmar sham. Wachtte zich aldaar, in den zin van: nam zich daar in acht, door die plaatsen met troepen te bezetten. Daardoor konden de Syriërs niets ondernemen en hun doel niet bereiken. De versterkte steden durfden zij niet aanvallen.

Of: en wachtte aldaar op de vijanden om hen aanstonds af te slaan..

2) Het is voor ons een groot voordeel, zulke bij ons te hebben, die ons waarschuwen aangaande het gevaar, waarin we zijn, ten einde wij daartegen waken en op onze hoede zouden wezen, om niet verrast te worden. Hiertoe zendt God ons Zijne profeten, doch indien wij desonaangezien verkeerd, eigenzinnig en hardnekkig zijn, dan zullen die waarschuwingen een ijselijke verzwaring van ons oordeel wezen. De koning van Israël deed zijn voordeel met Elisa's raadgevingen, voor zoverre ze de aanslagen der Syriërs betroffen, maar in zoverre ze het gevaar zijner zonden raakten, bekommerde hij zich niet in het allerminst daarom, zijnde hij hierin een beeld van de gewone dwaasheden der mensen, die wel naar raad luisteren, om van den dood, maar niet om van de hel bevrijd te worden..

Vers 12

12. En een van zijne knechten, die waarschijnlijk door enen Israëlitische krijgsgevangene de zaak vernomen had (vgl. Hoofdstuk .5:2), zei: Neen, mijn heer koning! maar Elisa, de profeet, die in Israël is, geeft den koning van Israël te kennen de woorden, die gij in uwe binnenste slaapkamer 1) spreekt; hoe geheim en verborgen het ook zij, zelfs wat gij ons niet eens bekend maakt, verstaat hij door openbaring zijns Gods.

1) Zeer dikwijls geschiedt het, dat op de verborgene wegen der zonde, die gij bewandelt, onvoorziens de krijgsmacht van onze prediking, het woord u treft en u ontmaskert voor uzelven, daar het u het volledige beeld van uw hart en van uw leven plotseling helder voor ogen schildert en u in de gehele schande uwer naaktheid als aan de kaak stelt. Dan wordt het u benauwd in de kerkbanken: Wij zijn beluisterd, ontdekt, verraden, zo murmelt het nu hier dan daar door uwe reien. En zeker zijt gij dat, maar niet, gelijk gij meent, door dezen en genen; maar door die twee wachten, die als vlammen vuurs zijn, die ogen in de hoogte, in wier spiegel ook uwe gedachten worden weerkaatst. O, dat gij in dergelijke ogenblikken dat ook erkendet, opdat de pijnlijke ontroering die u aangrijpt, meer heilzame vruchten voortbracht, dan meestal het geval is. Maar gewoonlijk doet gij als Benhadad, en zoekt den verrader slechts in den prediker, die u ontmaskert, of in de omgeving waarin gij leeft; en in plaats van een boetvaardig buigen en schamen voor den hogen God, blijft ene gezindheid van argwaan omtrent uwe makkers of een bittere haat tegen den man, in wiens woord de grote Kennen der harten uw beeld inweefde, het enige, dat gij als een ellendigen buit medeneemt uit een ogenblik, dat, oprechte wijze waargenomen, een zalig keerpunt van uw leven had kunnen worden..

Vers 12

12. En een van zijne knechten, die waarschijnlijk door enen Israëlitische krijgsgevangene de zaak vernomen had (vgl. Hoofdstuk .5:2), zei: Neen, mijn heer koning! maar Elisa, de profeet, die in Israël is, geeft den koning van Israël te kennen de woorden, die gij in uwe binnenste slaapkamer 1) spreekt; hoe geheim en verborgen het ook zij, zelfs wat gij ons niet eens bekend maakt, verstaat hij door openbaring zijns Gods.

1) Zeer dikwijls geschiedt het, dat op de verborgene wegen der zonde, die gij bewandelt, onvoorziens de krijgsmacht van onze prediking, het woord u treft en u ontmaskert voor uzelven, daar het u het volledige beeld van uw hart en van uw leven plotseling helder voor ogen schildert en u in de gehele schande uwer naaktheid als aan de kaak stelt. Dan wordt het u benauwd in de kerkbanken: Wij zijn beluisterd, ontdekt, verraden, zo murmelt het nu hier dan daar door uwe reien. En zeker zijt gij dat, maar niet, gelijk gij meent, door dezen en genen; maar door die twee wachten, die als vlammen vuurs zijn, die ogen in de hoogte, in wier spiegel ook uwe gedachten worden weerkaatst. O, dat gij in dergelijke ogenblikken dat ook erkendet, opdat de pijnlijke ontroering die u aangrijpt, meer heilzame vruchten voortbracht, dan meestal het geval is. Maar gewoonlijk doet gij als Benhadad, en zoekt den verrader slechts in den prediker, die u ontmaskert, of in de omgeving waarin gij leeft; en in plaats van een boetvaardig buigen en schamen voor den hogen God, blijft ene gezindheid van argwaan omtrent uwe makkers of een bittere haat tegen den man, in wiens woord de grote Kennen der harten uw beeld inweefde, het enige, dat gij als een ellendigen buit medeneemt uit een ogenblik, dat, oprechte wijze waargenomen, een zalig keerpunt van uw leven had kunnen worden..

Vers 13

13. En hij, de koning van Syrië, zei: Gaat heen en ziet, waar hij, de profeet, die alles verraadt, is, dat ik ene sterke macht zende en hem halen late. 1) En hem werd, nadat zij Elisa's verblijfplaats waren te weten gekomen, te kennen gegeven, zeggende: Zie, hij is te Dothan, 2) 4 uren noordoostelijk van Samaria, 5-7 uren noordelijk van Sichem (Genesis 37:17).

1) Derhalve een wereldtwist tegen een man, waardoor tevens den profeet een groten invloed toegekend en onbetwistbaar toegekend wordt, dat hij een groot gewicht in de schaal van den oorlogskans te werpen heeft. Als God Zijn volk verhogen en met ere kronen wil, moeten zelfs de vijanden hen met kransen der overwinning versieren, ofschoon zij ook menen, slechts doornenkronen voor hen te vlechten..

Wat Benhadad niet bedacht, was, dat Elisa stond onder Hogere bescherming, dan die van een mens. Dat die God, die hem de geheimste beraadslagingen van Syrië's koning openbaarde, ook machtig was, om hem tegen diens listen te beschermen. Benhadad openbaart zich, voor zover hij uit de Bijbelse verhalen kan gekend worden, als een doldriftig man, die handelt zonder door te denken, een man van ruw geweld en dorstende naar het bloed van zijn naaste.

2) Dothan ligt op een heuvel, die eenzaam in de vlakte staat, en is aan de oostzijde door ene rij van heuvelen omgeven, die in de vlakte vooruitspringt. Deze ligging moet men nauwkeurig in het oog houden om het volgende te verstaan. Op die oostelijke rij van heuvels toch plaatsen zich de Syriërs, die tegen Elisa uitgezonden zijn; zij rukken van daar tegen de stad op, terwijl Elisa hen reeds uit deze tegemoet komt (daarom staat er in 2 Kings 6:11: "Als zij nu tot hem afkwamen," namelijk tot de tussen den heuvel van Dothan en de oostelijke heuvelrij gelegene vlakte), en worden nu door dezen, niet naar Dothan terug, maar in zuidwestelijke richting op den weg naar Samaria geleid. Andere Schriftverklaarders vatten de zaak zo op, alsof de Syriërs zich met paarden en wagens om den heuvel zelven zouden gelegerd hebben, waarop Dothan lag; dan moest er echter in 2 Kings 6:18 staan: "Als zij nu tot hem opkwamen," terwijl van een afkomen sprake is; men heeft dan om enen goeden zin te verkrijgen, ene andere lezing voorgeslagen: "hen" in plaats van "hem"; als zij (Elisa en zijn dienaar) tot hen (de Syriërs," die onder aan den berg gelegerd waren) afkwamen. Zulk ene verandering is geheel onnodig.. Door ene grote macht hoopte de koning van Syrië zich van Elisa te zullen meester maken, vooral wanneer hij hem plotseling overviel. Dwaze man! geloofde hij, dat Elisa den koning van Israël van al zijne geheime beraadslagingen onderrichtte, hoe kon hij zo dwaas zijn, zich in te beelden, dat hij de lagen tegen hem zelven gelegd, niet zou ontdekken? En indien er in den hemel genoeg belang in hem werd gesteld, om hem verborgenheden te ontdekken, zou er dan gene belangstelling genoeg zijn om hem te verdedigen? Die tegen God, Zijn volk en Zijne profeten strijden, weten niet wat zij doen..

Vers 13

13. En hij, de koning van Syrië, zei: Gaat heen en ziet, waar hij, de profeet, die alles verraadt, is, dat ik ene sterke macht zende en hem halen late. 1) En hem werd, nadat zij Elisa's verblijfplaats waren te weten gekomen, te kennen gegeven, zeggende: Zie, hij is te Dothan, 2) 4 uren noordoostelijk van Samaria, 5-7 uren noordelijk van Sichem (Genesis 37:17).

1) Derhalve een wereldtwist tegen een man, waardoor tevens den profeet een groten invloed toegekend en onbetwistbaar toegekend wordt, dat hij een groot gewicht in de schaal van den oorlogskans te werpen heeft. Als God Zijn volk verhogen en met ere kronen wil, moeten zelfs de vijanden hen met kransen der overwinning versieren, ofschoon zij ook menen, slechts doornenkronen voor hen te vlechten..

Wat Benhadad niet bedacht, was, dat Elisa stond onder Hogere bescherming, dan die van een mens. Dat die God, die hem de geheimste beraadslagingen van Syrië's koning openbaarde, ook machtig was, om hem tegen diens listen te beschermen. Benhadad openbaart zich, voor zover hij uit de Bijbelse verhalen kan gekend worden, als een doldriftig man, die handelt zonder door te denken, een man van ruw geweld en dorstende naar het bloed van zijn naaste.

2) Dothan ligt op een heuvel, die eenzaam in de vlakte staat, en is aan de oostzijde door ene rij van heuvelen omgeven, die in de vlakte vooruitspringt. Deze ligging moet men nauwkeurig in het oog houden om het volgende te verstaan. Op die oostelijke rij van heuvels toch plaatsen zich de Syriërs, die tegen Elisa uitgezonden zijn; zij rukken van daar tegen de stad op, terwijl Elisa hen reeds uit deze tegemoet komt (daarom staat er in 2 Kings 6:11: "Als zij nu tot hem afkwamen," namelijk tot de tussen den heuvel van Dothan en de oostelijke heuvelrij gelegene vlakte), en worden nu door dezen, niet naar Dothan terug, maar in zuidwestelijke richting op den weg naar Samaria geleid. Andere Schriftverklaarders vatten de zaak zo op, alsof de Syriërs zich met paarden en wagens om den heuvel zelven zouden gelegerd hebben, waarop Dothan lag; dan moest er echter in 2 Kings 6:18 staan: "Als zij nu tot hem opkwamen," terwijl van een afkomen sprake is; men heeft dan om enen goeden zin te verkrijgen, ene andere lezing voorgeslagen: "hen" in plaats van "hem"; als zij (Elisa en zijn dienaar) tot hen (de Syriërs," die onder aan den berg gelegerd waren) afkwamen. Zulk ene verandering is geheel onnodig.. Door ene grote macht hoopte de koning van Syrië zich van Elisa te zullen meester maken, vooral wanneer hij hem plotseling overviel. Dwaze man! geloofde hij, dat Elisa den koning van Israël van al zijne geheime beraadslagingen onderrichtte, hoe kon hij zo dwaas zijn, zich in te beelden, dat hij de lagen tegen hem zelven gelegd, niet zou ontdekken? En indien er in den hemel genoeg belang in hem werd gesteld, om hem verborgenheden te ontdekken, zou er dan gene belangstelling genoeg zijn om hem te verdedigen? Die tegen God, Zijn volk en Zijne profeten strijden, weten niet wat zij doen..

Vers 15

15. En de dienaar van den man Gods, Ghazi (Hoofdstuk .4:12), stond zeer vroeg op en ging uit, om nog iets te bezorgen, daar zijn heer weer neer Samaria wilde reizen; en ziet, een heir omringde de stad met paarden enwagenen, want bij de tamelijk hoge ligging van Dothan had hij aanstonds bij het uitgaan uit het heir gelegenheid om daar de stad te zien. Toen zei zijn jongen, die dadelijk naar Elisa terugkeerde, tot hem: Ach, mijn heer, hoe of, wat zullen wij doen, 1) hoe komen wij ongedeerd door die vijandelijke macht, die de stad omgeeft, of hoe zullen wij ons hier veilig verbergen?

1) Deze dienaar was wellicht nog maar korten tijd in den dienst van Elisa. Hij kende nog weinig van de geloofskracht van den profeet. Om echter zijn geloof in den God van Israël te sterken in diens Almacht en Trouw, smeekt Elisa den Heere, om zijne ogen te openen. Deze buitengewone daad Gods moest dienen, om den dienaar te doen verstaan, met welk een God zij te doen hadden. Het was ene buitengewone toestand en deze buitengewone toestand eiste ook ene buitengewone wijze van geloofsversterking.

Vers 15

15. En de dienaar van den man Gods, Ghazi (Hoofdstuk .4:12), stond zeer vroeg op en ging uit, om nog iets te bezorgen, daar zijn heer weer neer Samaria wilde reizen; en ziet, een heir omringde de stad met paarden enwagenen, want bij de tamelijk hoge ligging van Dothan had hij aanstonds bij het uitgaan uit het heir gelegenheid om daar de stad te zien. Toen zei zijn jongen, die dadelijk naar Elisa terugkeerde, tot hem: Ach, mijn heer, hoe of, wat zullen wij doen, 1) hoe komen wij ongedeerd door die vijandelijke macht, die de stad omgeeft, of hoe zullen wij ons hier veilig verbergen?

1) Deze dienaar was wellicht nog maar korten tijd in den dienst van Elisa. Hij kende nog weinig van de geloofskracht van den profeet. Om echter zijn geloof in den God van Israël te sterken in diens Almacht en Trouw, smeekt Elisa den Heere, om zijne ogen te openen. Deze buitengewone daad Gods moest dienen, om den dienaar te doen verstaan, met welk een God zij te doen hadden. Het was ene buitengewone toestand en deze buitengewone toestand eiste ook ene buitengewone wijze van geloofsversterking.

Vers 16

16. En hij, Elisa, die reeds door goddelijke openbaring wist hoe het was, maar wiens geestesoog tevens de legerscharen van heilige engelen zag, die zich tot zijne bescherming rondom hem gelegerd hadden (2 Kings 6:17), zei tot zijnen verschrikten dienaar: Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn.

1) Dat is een woord, gesproken tot alle gelovige dienstknechten van God, wanneer van buiten gevaren zijn en van binnen vrees is..

Vers 16

16. En hij, Elisa, die reeds door goddelijke openbaring wist hoe het was, maar wiens geestesoog tevens de legerscharen van heilige engelen zag, die zich tot zijne bescherming rondom hem gelegerd hadden (2 Kings 6:17), zei tot zijnen verschrikten dienaar: Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn.

1) Dat is een woord, gesproken tot alle gelovige dienstknechten van God, wanneer van buiten gevaren zijn en van binnen vrees is..

Vers 17

17. En Elisa, die wel opmerkte, hoe weinig zijn troostwoord hij Ghazi zou uitwerken bad en zei: HEERE! open toch zijne ogen, dat hij in een gezicht zie (1 Kings 22:22), met welk ene beschermende macht Gij mij omgeven hebt. En de HEERE opende de ogen van den jongen, daar Hij een toestand van verrukking over hem liet komen, dat hij zag, dat hij tot het hemelse gezicht bekwaam werd; en ziet, de berg was, even als eens den aartsvader Jakob op zijnen tocht naar het heilige land de engelen Gods ontmoetten (Genesis 32:2), vol vurige paarden en wagens rondom Elisa 1) tot duidelijke voorstelling van hetgeen in Psalms 34:8 geschreven staat.

1) Waren onze ogen geopend, om de geestenwereld te aanschouwen, wij zouden boze, machtige en listige geesten verenigd zien tot onzen ondergang; maar wij zouden ook heilige engelen rondom ons tot onze verdediging gelegerd zien en den almachtigen God zelven, onzen vriend en beschermer. Het sterke geloof zal het gemis van dit opzicht vervullen; het stelt zich beide het gevaar en de veiligheid voor. God geve ons dit geloof en versterke het vooral in strijd van gevaar en in de ure des doods..

Welk ene ongedachte verandering! Daar raakt ene onzichtbare hand de blikken des jongelings aan, en nu, is dit hetzelfde Dothan van straks? Waar zijn die wagens en paarden, die hij pas met zoveel bekommering telde? Ja, het zijn nog dezelfde, maar op hun beurt omsingeld, maar overvleugeld, maar machteloos door en voor de strijders, die door geen enkele der tien stammen zijn opgeschreven. Het is, alsof nieuwe strijders uit de aarde zijn opgekomen, neen, zij daalden uit den hogen hemel af! Geheel de berg schijnt in vlammen te staan; het wemelt van wagens en paarden, die zich rondom Elisa als middelpunt scharen; het schijnt, of aan den helderen morgen, het nachtgezicht van Jacob te Bethel tot waarheid en leven geworden is. Vraagt hier niet angstig, wat er in de werkelijkheid, wat alleen voor het verhelderd oog des jongelings daar was, maar merkt liever bewonderend op, hoe al de strijd, dien wij strijden, een geheel andere gedaante vertoont, naarmate het geloofsoog al of niet ontsloten is en verhelderd geworden..

Vers 17

17. En Elisa, die wel opmerkte, hoe weinig zijn troostwoord hij Ghazi zou uitwerken bad en zei: HEERE! open toch zijne ogen, dat hij in een gezicht zie (1 Kings 22:22), met welk ene beschermende macht Gij mij omgeven hebt. En de HEERE opende de ogen van den jongen, daar Hij een toestand van verrukking over hem liet komen, dat hij zag, dat hij tot het hemelse gezicht bekwaam werd; en ziet, de berg was, even als eens den aartsvader Jakob op zijnen tocht naar het heilige land de engelen Gods ontmoetten (Genesis 32:2), vol vurige paarden en wagens rondom Elisa 1) tot duidelijke voorstelling van hetgeen in Psalms 34:8 geschreven staat.

1) Waren onze ogen geopend, om de geestenwereld te aanschouwen, wij zouden boze, machtige en listige geesten verenigd zien tot onzen ondergang; maar wij zouden ook heilige engelen rondom ons tot onze verdediging gelegerd zien en den almachtigen God zelven, onzen vriend en beschermer. Het sterke geloof zal het gemis van dit opzicht vervullen; het stelt zich beide het gevaar en de veiligheid voor. God geve ons dit geloof en versterke het vooral in strijd van gevaar en in de ure des doods..

Welk ene ongedachte verandering! Daar raakt ene onzichtbare hand de blikken des jongelings aan, en nu, is dit hetzelfde Dothan van straks? Waar zijn die wagens en paarden, die hij pas met zoveel bekommering telde? Ja, het zijn nog dezelfde, maar op hun beurt omsingeld, maar overvleugeld, maar machteloos door en voor de strijders, die door geen enkele der tien stammen zijn opgeschreven. Het is, alsof nieuwe strijders uit de aarde zijn opgekomen, neen, zij daalden uit den hogen hemel af! Geheel de berg schijnt in vlammen te staan; het wemelt van wagens en paarden, die zich rondom Elisa als middelpunt scharen; het schijnt, of aan den helderen morgen, het nachtgezicht van Jacob te Bethel tot waarheid en leven geworden is. Vraagt hier niet angstig, wat er in de werkelijkheid, wat alleen voor het verhelderd oog des jongelings daar was, maar merkt liever bewonderend op, hoe al de strijd, dien wij strijden, een geheel andere gedaante vertoont, naarmate het geloofsoog al of niet ontsloten is en verhelderd geworden..

Vers 18

18. Nadat die toestand van verrukking weer geweken was, ging Elisa met hem de stad uit, om zijn reis ondanks de vijandige macht te volbrengen. Toen zij, de Syriërs, die bij het zien van de beide mannen zich dadelijk naar de vlakte begaven (2 Kings 6:13), nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot de HEERE, nog voordat zij geheel tot hem genaderd waren, ten tweeden male (2 Kings 6:17), en zei: Sla toch dit volk met blindheid, 1) zodat zij met open ogen toch het juiste niet opmerken (Genesis 19:11). En Hij sloeg hen met verblindheden, naar het woord van Elisa.

1) De blindheid, hier bedoeld, is die toestand van verblinding, waarin men met ziende ogen het juiste toch niet ziet, zoals zij ook voorkomt in Genesis 19:11..

Vers 18

18. Nadat die toestand van verrukking weer geweken was, ging Elisa met hem de stad uit, om zijn reis ondanks de vijandige macht te volbrengen. Toen zij, de Syriërs, die bij het zien van de beide mannen zich dadelijk naar de vlakte begaven (2 Kings 6:13), nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot de HEERE, nog voordat zij geheel tot hem genaderd waren, ten tweeden male (2 Kings 6:17), en zei: Sla toch dit volk met blindheid, 1) zodat zij met open ogen toch het juiste niet opmerken (Genesis 19:11). En Hij sloeg hen met verblindheden, naar het woord van Elisa.

1) De blindheid, hier bedoeld, is die toestand van verblinding, waarin men met ziende ogen het juiste toch niet ziet, zoals zij ook voorkomt in Genesis 19:11..

Vers 19

19. Toen de Syriërs bij hem gekomen waren en vroegen, hoe zij de profeet in Israël meester zouden worden, zei Elisa tot hen, de waarheid verbergende, maar die geenszins verloochenende (1 Samuel 16:3): Dit is de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij na, en ik zal u leiden tot de man, die gij zoekt; 1) en hij leidde hen naar Samaria, omdat zij zijn woord onbepaald geloof schonken en ten gevolge van hun verblinding niet opmerkten, waarheen zij gingen, 4 uur ver in zuidwestelijke richting.

1) "Dit is de weg niet en dit is de stad niet"; hoe, spreekt Elisa toch de waarheid? Zeker, want Dothan was inderdaad de plaats niet meer, waar Elisa vertoefde en daarom was de weg naar dit stadje een dwaalweg. "Volgt mij" gaat de onbekende voort en wie zou om dit woord hem willen veroordelen? Afgezien daarvan, dat in een openlijke strijd tegen de vijanden het aanwenden van krijgslist door God goedgekeurd schijnt te worden, denkt de geheimzinnige leidsman in ons toneel er niet eens aan, de verblinden in een valstrik te lokken. "Ik zal u", zegt hij, "leiden tot de man die gij zoekt", en dat was werkelijk zijn bedoeling. Hij wilde hun de wezenlijke Elisa tonen, die zij nog niet kenden, hem tegen wie niet te strijden was, omdat God met hem was; die overigens zo weinig vijandschap tegen hem voelde, dat hij integendeel met het oog op hen zich van de wens doordrongen voelde, ook hen door middel van zichzelf, de goddelijke gezant, tot de heerlijke belijdenis te zien komen van Hem, die Elisa gezonden had.. Dit gedrag van Elisa tegenover de Syriërs is op een en dezelfde lijn te plaatsen, als de krijgslisten daarom volstrekt niet te veroordelen. Elisa stond hier tegenover zijn vijanden. En nu was het bovendien zijn bedoeling niet, om hen te verderven, maar om hen het goede te doen zien..

Vers 19

19. Toen de Syriërs bij hem gekomen waren en vroegen, hoe zij de profeet in Israël meester zouden worden, zei Elisa tot hen, de waarheid verbergende, maar die geenszins verloochenende (1 Samuel 16:3): Dit is de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij na, en ik zal u leiden tot de man, die gij zoekt; 1) en hij leidde hen naar Samaria, omdat zij zijn woord onbepaald geloof schonken en ten gevolge van hun verblinding niet opmerkten, waarheen zij gingen, 4 uur ver in zuidwestelijke richting.

1) "Dit is de weg niet en dit is de stad niet"; hoe, spreekt Elisa toch de waarheid? Zeker, want Dothan was inderdaad de plaats niet meer, waar Elisa vertoefde en daarom was de weg naar dit stadje een dwaalweg. "Volgt mij" gaat de onbekende voort en wie zou om dit woord hem willen veroordelen? Afgezien daarvan, dat in een openlijke strijd tegen de vijanden het aanwenden van krijgslist door God goedgekeurd schijnt te worden, denkt de geheimzinnige leidsman in ons toneel er niet eens aan, de verblinden in een valstrik te lokken. "Ik zal u", zegt hij, "leiden tot de man die gij zoekt", en dat was werkelijk zijn bedoeling. Hij wilde hun de wezenlijke Elisa tonen, die zij nog niet kenden, hem tegen wie niet te strijden was, omdat God met hem was; die overigens zo weinig vijandschap tegen hem voelde, dat hij integendeel met het oog op hen zich van de wens doordrongen voelde, ook hen door middel van zichzelf, de goddelijke gezant, tot de heerlijke belijdenis te zien komen van Hem, die Elisa gezonden had.. Dit gedrag van Elisa tegenover de Syriërs is op een en dezelfde lijn te plaatsen, als de krijgslisten daarom volstrekt niet te veroordelen. Elisa stond hier tegenover zijn vijanden. En nu was het bovendien zijn bedoeling niet, om hen te verderven, maar om hen het goede te doen zien..

Vers 22

22. Maarh hij zei: Gij zult hen niet slaan; zou gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog in een veldslag gevangen had? Gij laat de krijgsgevangenen in leven, zo veel te minder mag gij deze ombrengen, zet hun integendeel brood en water voor, dat zij eten en drinken, en tot hun heer trekken 1) wanneer gij hen zo verkwikt hebt, opdat zij leren wat het is, vurige kolen op het hoofd van de vijand te hopen (Romans 12:20).

1) Indien Elisa de koning verlof had gegeven deze mannen te doden zou het doel van het wonder niet bereikt zijn. Dan toch had Syrië's koning niet te zien gekregen, dat zijn knechten met een profeet van de alleen ware God te doen hadden. Ook uit politiek oogpunt was het beter, dat zij vriendelijker behandeld werden dan de koning wilde, opdat Syrië's koning, door deze behandeling getroffen, zou ophouden de Israëlieten lastig te vallen..

Vers 22

22. Maarh hij zei: Gij zult hen niet slaan; zou gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog in een veldslag gevangen had? Gij laat de krijgsgevangenen in leven, zo veel te minder mag gij deze ombrengen, zet hun integendeel brood en water voor, dat zij eten en drinken, en tot hun heer trekken 1) wanneer gij hen zo verkwikt hebt, opdat zij leren wat het is, vurige kolen op het hoofd van de vijand te hopen (Romans 12:20).

1) Indien Elisa de koning verlof had gegeven deze mannen te doden zou het doel van het wonder niet bereikt zijn. Dan toch had Syrië's koning niet te zien gekregen, dat zijn knechten met een profeet van de alleen ware God te doen hadden. Ook uit politiek oogpunt was het beter, dat zij vriendelijker behandeld werden dan de koning wilde, opdat Syrië's koning, door deze behandeling getroffen, zou ophouden de Israëlieten lastig te vallen..

Vers 23

23. En hij, de koning van Israël, bereidde 1) hun door zijn bedienden een grote maaltijd, dat zij aten en dronken; daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun heer, koning Benhadad. Zo kwamen de benden van de Syriërs gedurende een lange tijd, ongeveer de eerste acht jaren, van 892-884 v.Chr., niet meer in het land van Israël, 2) want Benhadad voelde zich beschaamd door zo'n edelmoedigheid, en had ook erkend, dat tegen een volk, dat zo'n God had als Israël's God zich in deze geschiedenis betoond had niet te strijden was.

1) Waarlijk Elisa heeft zijn woord gehouden en hun de man getoond, die zij zochten, maar niet kenden. Zij zagen Elisa en wel in de glorie van een liefde, waarvan zij tot hiertoe nauwelijks een denkbeeld konden hebben. In Elisa schemerde een straal door van de heerlijkheid van Hem, die Elisa diende, een straal, welke misschien daartoe diende, dat in het hart van menigeen onder hen, het bedrieglijk beeld van de valse goden voor altijd verstoord werd..

Soms werden zij, die een profeet verwierpen of beschimpten, streng gestraft, zoals Elia macht had en kracht, om vuur van de hemel te doen komen, ten einde hen op staande voet te verslinden, en Elisa, om hen te vloeken; maar de weg, die God de mens leert, de aard, gesteldheid en genegenheid, die Hij in hen gevestigd wil hebben, is niet een doldriftige, vernietigende en vernielende geest maar integendeel een milde, zachtgeaarde en tedere gemoedsgesteldheid over het leven en welzijn van de mensen, ja, zelfs van onze grootste vijanden. Dit is de weg, om niet overwonnen te worden door het kwade, maar het kwade te overwinnen door het goede..

2) Dit wil zeggen, dat Benhadad geen stroopbenden meer in het land zond, geen strooptochten meer tegen Israël hield. Later, zoals ook het volgende vers bericht, voerde hij nog wel een geregelde strijd tegen Israël.. 2 Kings 6:24- 2 Kings 6:7:2. Sinds een lange reeks van jaren heerst in het land van Israël gebrek en grote nood ( 8:1vv.). Nu schijnt het de koning van Syrië de juiste tijd toe, om zijn vroegere plannen tegen het rijk van Joram weer op te vatten. Nu schijnt het hem toe, heeft de Heere Zijn volk verlaten en hij zal deze God niet meer, zoals in vroegere krijgstochten tot een tegenstander hebben. Het lukt hem werkelijk tot Samaria voort te trekken, de stad te belegeren en onder de inwoners een ontzettende nood teweeg te brengen. Reeds is het zo ver gekomen, dat de allerellendigste voedingsmiddelen tot een bovenmate hoge prijs gestegen zijn, meerdere haar eigen kinderen slachten en eten, en de koning Joram in wanhoop bevel geeft Elisa te vermoorden, die zijn onverstand verantwoordelijk stelt voor al deze ellende. De man Gods, die deze daad van wanhoop van de koning van zich weet af te wenden en een begin van verootmoediging bij hem en nog meer bij de rondom verzamelde oudsten van de stad waarneemt, kondigt tegen de volgende dag een goedkope tijd aan, maar ook aan de hoofdman, die vol ongeloof met zijn woord spot, de ondergang.

Vers 23

23. En hij, de koning van Israël, bereidde 1) hun door zijn bedienden een grote maaltijd, dat zij aten en dronken; daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun heer, koning Benhadad. Zo kwamen de benden van de Syriërs gedurende een lange tijd, ongeveer de eerste acht jaren, van 892-884 v.Chr., niet meer in het land van Israël, 2) want Benhadad voelde zich beschaamd door zo'n edelmoedigheid, en had ook erkend, dat tegen een volk, dat zo'n God had als Israël's God zich in deze geschiedenis betoond had niet te strijden was.

1) Waarlijk Elisa heeft zijn woord gehouden en hun de man getoond, die zij zochten, maar niet kenden. Zij zagen Elisa en wel in de glorie van een liefde, waarvan zij tot hiertoe nauwelijks een denkbeeld konden hebben. In Elisa schemerde een straal door van de heerlijkheid van Hem, die Elisa diende, een straal, welke misschien daartoe diende, dat in het hart van menigeen onder hen, het bedrieglijk beeld van de valse goden voor altijd verstoord werd..

Soms werden zij, die een profeet verwierpen of beschimpten, streng gestraft, zoals Elia macht had en kracht, om vuur van de hemel te doen komen, ten einde hen op staande voet te verslinden, en Elisa, om hen te vloeken; maar de weg, die God de mens leert, de aard, gesteldheid en genegenheid, die Hij in hen gevestigd wil hebben, is niet een doldriftige, vernietigende en vernielende geest maar integendeel een milde, zachtgeaarde en tedere gemoedsgesteldheid over het leven en welzijn van de mensen, ja, zelfs van onze grootste vijanden. Dit is de weg, om niet overwonnen te worden door het kwade, maar het kwade te overwinnen door het goede..

2) Dit wil zeggen, dat Benhadad geen stroopbenden meer in het land zond, geen strooptochten meer tegen Israël hield. Later, zoals ook het volgende vers bericht, voerde hij nog wel een geregelde strijd tegen Israël.. 2 Kings 6:24- 2 Kings 6:7:2. Sinds een lange reeks van jaren heerst in het land van Israël gebrek en grote nood ( 8:1vv.). Nu schijnt het de koning van Syrië de juiste tijd toe, om zijn vroegere plannen tegen het rijk van Joram weer op te vatten. Nu schijnt het hem toe, heeft de Heere Zijn volk verlaten en hij zal deze God niet meer, zoals in vroegere krijgstochten tot een tegenstander hebben. Het lukt hem werkelijk tot Samaria voort te trekken, de stad te belegeren en onder de inwoners een ontzettende nood teweeg te brengen. Reeds is het zo ver gekomen, dat de allerellendigste voedingsmiddelen tot een bovenmate hoge prijs gestegen zijn, meerdere haar eigen kinderen slachten en eten, en de koning Joram in wanhoop bevel geeft Elisa te vermoorden, die zijn onverstand verantwoordelijk stelt voor al deze ellende. De man Gods, die deze daad van wanhoop van de koning van zich weet af te wenden en een begin van verootmoediging bij hem en nog meer bij de rondom verzamelde oudsten van de stad waarneemt, kondigt tegen de volgende dag een goedkope tijd aan, maar ook aan de hoofdman, die vol ongeloof met zijn woord spot, de ondergang.

Vers 24

24. En het geschiedde daarna, volgens onze berekening omtrent het jaar 884 v.Chr. (zie bij 6:10), dat Benhadad, de koning van Syrië, zijn vroegere plannen tegen het rijk van Israël (2 Kings 6:8vv.) met veel grotere nadruk weer opvatte, zijn gehele leger1) verzamelde en optrok en Samaria, de hoofdstad (1 Kings 16:24) belegerde; terwijl Joram bij de zware nood, waarin zich zijn land bevond ( 8:1vv.), niet in staat was geweest hem verhinderend in de weg te treden.

1) Zijn gehele leger staat hier tegenover de benden van de Syriërs in het vorige vers..

Vers 24

24. En het geschiedde daarna, volgens onze berekening omtrent het jaar 884 v.Chr. (zie bij 6:10), dat Benhadad, de koning van Syrië, zijn vroegere plannen tegen het rijk van Israël (2 Kings 6:8vv.) met veel grotere nadruk weer opvatte, zijn gehele leger1) verzamelde en optrok en Samaria, de hoofdstad (1 Kings 16:24) belegerde; terwijl Joram bij de zware nood, waarin zich zijn land bevond ( 8:1vv.), niet in staat was geweest hem verhinderend in de weg te treden.

1) Zijn gehele leger staat hier tegenover de benden van de Syriërs in het vorige vers..

Vers 25

25. En er werd, omdat het land reeds buiten dit zeer door gebrek aan voedingsmiddelen geteisterd werd, grote honger in Samaria, want ziet, de Syriërs, belegerden ze, totdat een ezelskop 1) voor tachtig zilverlingen was verkocht (waarschijnlijk zijn halve sikkels (Leviticus 27:25)bedoeld) en een vierendeel van een kab (Exodus 16:36) duivenmest 2) voor vijf zilverlingen.

1) De ezel was een onrein dier. Het was de Israëliet dus niet geoorloofd zijn vlees te eten, daarenboven is de kop het slechtste gedeelte van het gehele dier. Wat de duivenmest aangaat, zo kan, evenals men voor lekkernij de drek van snippen gebruikt, de nood ook tot het genot van deze onnatuurlijke spijs gedreven hebben (Joseph. Ben. Jude 1:5:13, 7. Plut. Artax XXIV. Plin h. n. VIII. 57)..

Niet alleen, dat de ezel een onrein dier en zijn vlees schier niet bruikbaar is, maar, zoals duidelijk is, zijn kop was nog het minst bruikbare van zijn lichaam, om te eten..

2) De uitdrukking kan in de eigenlijke zin worden verstaan, omdat in tijden van vreselijke hongersnood wel mest om te eten verzameld werd (volgens Josefus e.a.), maar kan ook gebruikt zijn, om een zeer armoedige spijs aan te duiden, zoals de Arabieren de herba Alcali, mussenmest noemen en wij de Asida foetida, duivelsdrek..

Vers 25

25. En er werd, omdat het land reeds buiten dit zeer door gebrek aan voedingsmiddelen geteisterd werd, grote honger in Samaria, want ziet, de Syriërs, belegerden ze, totdat een ezelskop 1) voor tachtig zilverlingen was verkocht (waarschijnlijk zijn halve sikkels (Leviticus 27:25)bedoeld) en een vierendeel van een kab (Exodus 16:36) duivenmest 2) voor vijf zilverlingen.

1) De ezel was een onrein dier. Het was de Israëliet dus niet geoorloofd zijn vlees te eten, daarenboven is de kop het slechtste gedeelte van het gehele dier. Wat de duivenmest aangaat, zo kan, evenals men voor lekkernij de drek van snippen gebruikt, de nood ook tot het genot van deze onnatuurlijke spijs gedreven hebben (Joseph. Ben. Jude 1:5:13, 7. Plut. Artax XXIV. Plin h. n. VIII. 57)..

Niet alleen, dat de ezel een onrein dier en zijn vlees schier niet bruikbaar is, maar, zoals duidelijk is, zijn kop was nog het minst bruikbare van zijn lichaam, om te eten..

2) De uitdrukking kan in de eigenlijke zin worden verstaan, omdat in tijden van vreselijke hongersnood wel mest om te eten verzameld werd (volgens Josefus e.a.), maar kan ook gebruikt zijn, om een zeer armoedige spijs aan te duiden, zoals de Arabieren de herba Alcali, mussenmest noemen en wij de Asida foetida, duivelsdrek..

Vers 27

27. En hij zei, menende dat zij van vreselijke honger en brandende dorst hem om hulp riep: De HEERE helpt u niet, waarvan zou ik u helpen? 1) van de dorsvloer of van de wijnpers? 2) Ik kan u noch eten noch drinken verschaffen, omdat ik zelf niet het minste brood of wijn meer heb.

1) Of: Helpt de Heere u niet, hoe zou ik u dan helpen? De koning is radeloos en genoodzaakt te verklaren, dat hij haar niet kan helpen. Hij wijst haar echter op Hem, die alleen helpen kan, tenminste zijdelings. Dit is wel opmerkelijk. Niet op Bal wijst de koning haar, maar op de Heere, de God van Karmel. Nu de nood zo hoog gestegen is, moet de koning zelf verklaren, dat hij haar noch met eten, noch met drinken kan helpen, moet hij als een radeloze haar op die God wijzen, die alleen helpen kan. Joram is hier een voorbeeld van zo velen, die wel zeggen aan geen God te geloven, maar die toch in tijden van nood de hulp van die God begeren en vragen..

2) Uit het verloop van dit gehele verhaal blijkt, dat aan de koning hulp van Gods wege beloofd was en wel door Elisa. Maar omdat deze hulp nog niet opdaagde, nu het reeds tot het uiterste gekomen was, is de koning boos en verdrietig, en die hem om bijstand aanroepen, verwijst hij naar de HEERE.

Vers 27

27. En hij zei, menende dat zij van vreselijke honger en brandende dorst hem om hulp riep: De HEERE helpt u niet, waarvan zou ik u helpen? 1) van de dorsvloer of van de wijnpers? 2) Ik kan u noch eten noch drinken verschaffen, omdat ik zelf niet het minste brood of wijn meer heb.

1) Of: Helpt de Heere u niet, hoe zou ik u dan helpen? De koning is radeloos en genoodzaakt te verklaren, dat hij haar niet kan helpen. Hij wijst haar echter op Hem, die alleen helpen kan, tenminste zijdelings. Dit is wel opmerkelijk. Niet op Bal wijst de koning haar, maar op de Heere, de God van Karmel. Nu de nood zo hoog gestegen is, moet de koning zelf verklaren, dat hij haar noch met eten, noch met drinken kan helpen, moet hij als een radeloze haar op die God wijzen, die alleen helpen kan. Joram is hier een voorbeeld van zo velen, die wel zeggen aan geen God te geloven, maar die toch in tijden van nood de hulp van die God begeren en vragen..

2) Uit het verloop van dit gehele verhaal blijkt, dat aan de koning hulp van Gods wege beloofd was en wel door Elisa. Maar omdat deze hulp nog niet opdaagde, nu het reeds tot het uiterste gekomen was, is de koning boos en verdrietig, en die hem om bijstand aanroepen, verwijst hij naar de HEERE.

Vers 29

29. Zo hebben wij de ene dag mijn zoon gekookt en hebben hem gegeten; maar toen ik de volgende dag, op een latere dag, toen het overeenkomstig het verbond haar plicht was haar zoon te geven, tot haar zei: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft zij haar zoon verstopt om hem of in het leven te behouden of om hem alleen te verteren; dwing haar nu, mijn heer koning! dat zij doe wat zij verplicht is.

Wij hebben gezien (1 Kings 17:1), hoe Elia in zijn tijd zich door de Geest gedreven voelde, om vervulling van de Goddelijke bedreiging (Leviticus 26:19vv. Deuteronomy 11:16vv.) te bidden; wij hebben ons ook voorgesteld (2 Kings 2:24), hoe Elisa's vloek over de spottende jongens te Beth-el niets was dan een voortzetting van die werkzaamheid van zijn voorganger, terwijl nu ook, wegens de voortgang van de goddeloosheid van het volk de andere bedreiging (Leviticus 26:22) in letterlijke zin vervuld werd. Nu ligt het voor de hand op deze plaats nog een verdere voortgang van de Goddelijke gerichten te zien, wij behoeven slechts de dreigingen in Leviticus 26:25-Leviticus 26:29 Deuteronomy 28:53, Deuteronomy 28:57 daarmee te vergelijken. Was ook Joram niet zo erg als zijn vader en zijn moeder, omdat hij zich aan Bals dienst onttrok ( 3:2), zo bleef hij toch aan de zonde van Jerobeam, de kalverdienst, hangen en liet hij zijn moeder tot op zekere hoogte voortgaan, zodat er nog genoeg heidendom over was, zowel in het overige land als in de hoofdstad Samaria ( 10:18vv.). Nu had de Heere tot hiertoe Joram de rijkdom van Zijn Goddelijke goedheid, geduld en lankmoedigheid laten ondervinden; Hij had hem op de tocht tegen Moab ( 3) wonderbaar geholpen en tegen de aanslagen van de koning van Syrië ( 6:8vv.) op zo voorkomende wijze bijgestaan; maar deze meer dan vijf jaar betoonde genade (895-890) had op het hart van de koning weinig uitgewerkt. Nu begint met dit jaar een dubbel zo lange tijd van gebrek als die onder Achab geweest was, de nood stijgt steeds hoger, zodat, zoals in Leviticus 26:26 gezegd wordt, tien vrouwen hun brood in n oven bakken en het brood bij het gewicht weergegeven wordt; tenslotte is ook het wrekende zwaard, waarvan in Leviticus 26:25 gesproken wordt, aanwezig, en het volk van het land is om aan het zwaard te ontkomen, in de vaste steden gevlucht, om daar de hongersnood slechts des te groter te maken, vooral in de hoofdstad-misschien heeft het ook aan de pest niet ontbroken. Zoals wij uit het volgende zouden besluiten, schijnt koning Joram reeds bedoeld te hebben, de stad aan de Syriërs over te geven, maar nog was de tijd niet gekomen, dat aan het rijk van Israël een einde zou komen; het was slechts te doen om voorlopige gerichten of die tot boete en bekering mochten leiden. Daarom liet Elisa een overgave van de stad aan de vijand niet toe, maar vermaande, om boete te doen in zak en as, waartoe ook de koning geneigd was (2 Kings 6:30). Dit was echter meer een uiterlijke daad, geen waarachtig buigen van het hart voor God. Daarom kon ook de hulp nog niet komen, de nood moest integendeel nog hoger stijgen, totdat ook de bedreiging in Leviticus 26:27-Leviticus 26:29 vervuld werd. Hoe nu Joram zich gedroeg, zullen wij verder horen..

Vers 29

29. Zo hebben wij de ene dag mijn zoon gekookt en hebben hem gegeten; maar toen ik de volgende dag, op een latere dag, toen het overeenkomstig het verbond haar plicht was haar zoon te geven, tot haar zei: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft zij haar zoon verstopt om hem of in het leven te behouden of om hem alleen te verteren; dwing haar nu, mijn heer koning! dat zij doe wat zij verplicht is.

Wij hebben gezien (1 Kings 17:1), hoe Elia in zijn tijd zich door de Geest gedreven voelde, om vervulling van de Goddelijke bedreiging (Leviticus 26:19vv. Deuteronomy 11:16vv.) te bidden; wij hebben ons ook voorgesteld (2 Kings 2:24), hoe Elisa's vloek over de spottende jongens te Beth-el niets was dan een voortzetting van die werkzaamheid van zijn voorganger, terwijl nu ook, wegens de voortgang van de goddeloosheid van het volk de andere bedreiging (Leviticus 26:22) in letterlijke zin vervuld werd. Nu ligt het voor de hand op deze plaats nog een verdere voortgang van de Goddelijke gerichten te zien, wij behoeven slechts de dreigingen in Leviticus 26:25-Leviticus 26:29 Deuteronomy 28:53, Deuteronomy 28:57 daarmee te vergelijken. Was ook Joram niet zo erg als zijn vader en zijn moeder, omdat hij zich aan Bals dienst onttrok ( 3:2), zo bleef hij toch aan de zonde van Jerobeam, de kalverdienst, hangen en liet hij zijn moeder tot op zekere hoogte voortgaan, zodat er nog genoeg heidendom over was, zowel in het overige land als in de hoofdstad Samaria ( 10:18vv.). Nu had de Heere tot hiertoe Joram de rijkdom van Zijn Goddelijke goedheid, geduld en lankmoedigheid laten ondervinden; Hij had hem op de tocht tegen Moab ( 3) wonderbaar geholpen en tegen de aanslagen van de koning van Syrië ( 6:8vv.) op zo voorkomende wijze bijgestaan; maar deze meer dan vijf jaar betoonde genade (895-890) had op het hart van de koning weinig uitgewerkt. Nu begint met dit jaar een dubbel zo lange tijd van gebrek als die onder Achab geweest was, de nood stijgt steeds hoger, zodat, zoals in Leviticus 26:26 gezegd wordt, tien vrouwen hun brood in n oven bakken en het brood bij het gewicht weergegeven wordt; tenslotte is ook het wrekende zwaard, waarvan in Leviticus 26:25 gesproken wordt, aanwezig, en het volk van het land is om aan het zwaard te ontkomen, in de vaste steden gevlucht, om daar de hongersnood slechts des te groter te maken, vooral in de hoofdstad-misschien heeft het ook aan de pest niet ontbroken. Zoals wij uit het volgende zouden besluiten, schijnt koning Joram reeds bedoeld te hebben, de stad aan de Syriërs over te geven, maar nog was de tijd niet gekomen, dat aan het rijk van Israël een einde zou komen; het was slechts te doen om voorlopige gerichten of die tot boete en bekering mochten leiden. Daarom liet Elisa een overgave van de stad aan de vijand niet toe, maar vermaande, om boete te doen in zak en as, waartoe ook de koning geneigd was (2 Kings 6:30). Dit was echter meer een uiterlijke daad, geen waarachtig buigen van het hart voor God. Daarom kon ook de hulp nog niet komen, de nood moest integendeel nog hoger stijgen, totdat ook de bedreiging in Leviticus 26:27-Leviticus 26:29 vervuld werd. Hoe nu Joram zich gedroeg, zullen wij verder horen..

Vers 30

30. En het geschiedde, toen de koning de woorden van deze vrouw gehoord had, dat hij, ontzet over deze gruwel, zijn kleren scheurde, alzo hij (terwijl hij) op de muur, op de brede terrassen voortging, zodat hij van beneden uit de stad gemakkelijk gezien kon worden. En het volk zag, dat ziet, een zak, een haren boet- en treurgewaad (1 Kings 21:27) van binnen, onder het opperkleed, over zijn vlees was.1)

1) Joram had daarom een treurgewaad onder zijn bovenkleren aangedaan. Hiermee meende hij God te kunnen vertederen. Maar het was de juiste boete niet. Het was geen schuld belijden voor God en mensen. De mensen mochten het niet zien, dat hun koning een boeteling was. Daarom had hij zijn bovenkleren over dat boetgewaad heengetrokken. Het was dus enkel vorm, waaraan het wezen ontbrak. Nu echter in grote toorn en tevens in wanhoop scheurt hij zijn bovenkleren, waardoor zijn boetgewaad zichtbaar wordt. En in die toorn en in die wanhoop ziet hij voorbij, dat hij zelf en zijn zonde de oorzaak van alles is, en zoekt haar bij Elisa. Deze is de man-meent hij-aan wie al die ellende moet geweten worden. Deze zal er dan ook voor boeten..

Wellicht dat de profeet hem ontraden heeft, de Syriërs aan te vallen, voordat Samaria was ingesloten, en hem Gods hulp had beloofd. Van die belofte is echter niets te zien. Waarom zal hij nu de profeet niet doden? Ongelukkige koning, hoe maakt hij hierdoor de maat van de goddeloosheid vol. De roede van God verbrijzelde hem niet tot zaligheid, en omdat de roede van God hem niet verbrijzelt, omdat hij niet leert bukken, is straks het ogenblik daar, waarin God de oordelen over het huis van Achab zal voltrekken..

Vers 30

30. En het geschiedde, toen de koning de woorden van deze vrouw gehoord had, dat hij, ontzet over deze gruwel, zijn kleren scheurde, alzo hij (terwijl hij) op de muur, op de brede terrassen voortging, zodat hij van beneden uit de stad gemakkelijk gezien kon worden. En het volk zag, dat ziet, een zak, een haren boet- en treurgewaad (1 Kings 21:27) van binnen, onder het opperkleed, over zijn vlees was.1)

1) Joram had daarom een treurgewaad onder zijn bovenkleren aangedaan. Hiermee meende hij God te kunnen vertederen. Maar het was de juiste boete niet. Het was geen schuld belijden voor God en mensen. De mensen mochten het niet zien, dat hun koning een boeteling was. Daarom had hij zijn bovenkleren over dat boetgewaad heengetrokken. Het was dus enkel vorm, waaraan het wezen ontbrak. Nu echter in grote toorn en tevens in wanhoop scheurt hij zijn bovenkleren, waardoor zijn boetgewaad zichtbaar wordt. En in die toorn en in die wanhoop ziet hij voorbij, dat hij zelf en zijn zonde de oorzaak van alles is, en zoekt haar bij Elisa. Deze is de man-meent hij-aan wie al die ellende moet geweten worden. Deze zal er dan ook voor boeten..

Wellicht dat de profeet hem ontraden heeft, de Syriërs aan te vallen, voordat Samaria was ingesloten, en hem Gods hulp had beloofd. Van die belofte is echter niets te zien. Waarom zal hij nu de profeet niet doden? Ongelukkige koning, hoe maakt hij hierdoor de maat van de goddeloosheid vol. De roede van God verbrijzelde hem niet tot zaligheid, en omdat de roede van God hem niet verbrijzelt, omdat hij niet leert bukken, is straks het ogenblik daar, waarin God de oordelen over het huis van Achab zal voltrekken..

Vers 31

31. Ondanks deze schijnbare verootmoediging onder het woord van de profeet, die hulp tegen de vijand daarbuiten en tegen de honger binnen de stad beloofd had voor het geval, dat men zich in oprecht berouw voor God zou neerbuigen en om hem ontferming aanroepen, was hij nog niet gekomen tot het ware berouw; in zijn onbekeerde toestand stelde hij de man Gods verantwoordelijk daarvoor, dat het woord van zijn belofte nog niet vervuld was en de nood zo'n vreselijke hoogte bereikt had. En hij zei: a) Zo doe mij God, en doe zo daartoe, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem zal blijven staan! 1) nog deze dag zal het worden afgehouwen.

a) 1 Kings 19:2 1 Kings 19:1) Na het uitspreken van deze woorden, geeft hij aan een bode bevel om het vonnis ten uitvoer te brengen. Uit 2 Kings 6:32b en 33 blijkt echter, dat hij spoedig berouw krijgt en de bode naijlt, om het uitvoeren van het vonnis te voorkomen..

Vers 31

31. Ondanks deze schijnbare verootmoediging onder het woord van de profeet, die hulp tegen de vijand daarbuiten en tegen de honger binnen de stad beloofd had voor het geval, dat men zich in oprecht berouw voor God zou neerbuigen en om hem ontferming aanroepen, was hij nog niet gekomen tot het ware berouw; in zijn onbekeerde toestand stelde hij de man Gods verantwoordelijk daarvoor, dat het woord van zijn belofte nog niet vervuld was en de nood zo'n vreselijke hoogte bereikt had. En hij zei: a) Zo doe mij God, en doe zo daartoe, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem zal blijven staan! 1) nog deze dag zal het worden afgehouwen.

a) 1 Kings 19:2 1 Kings 19:1) Na het uitspreken van deze woorden, geeft hij aan een bode bevel om het vonnis ten uitvoer te brengen. Uit 2 Kings 6:32b en 33 blijkt echter, dat hij spoedig berouw krijgt en de bode naijlt, om het uitvoeren van het vonnis te voorkomen..

Vers 33

33. Toen hij, Elisa, nog met hen sprak ziet, zo kwam de bode tot hem af; de oudsten deden, zoals Elisa geboden had en hielden de gerechtsdienaar van de man Gods af. Spoedig daarop verscheen, zoals Elisa vooraf gezegd had, de koning zelf, die natuurlijk dadelijk binnengelaten werd, en hij de koning zei, zich tot de profeet wendende, om zich over zijn toorn te verontschuldigen: Zie, dat kwaad is van de HEERE, zover heeft de Heere het laten komen, dat moeders hun eigen kinderen slachten en eten; wat zou ik verder op de HEERE wachten, 1) is het nog mogelijk op de hulp van de Heere te hopen, waarmee gij ons getroost hebt?

1) Het zijn de woorden van een wanhopige ( 3:10,13), in wiens ziel echter nog een vonk van geloof gloeit. Juist het uitspreken van zijn gemoedsstemming voor de profeet toont, dat hij nog een flauwe schemering van hoop op de Heere heeft (Genesis 15:3) en door de profeet gesterkt en opgericht wenst te worden..

Hoe gebrekkig de boete van de koning en hoe zwak zijn geloof ook waren, toch worden ze, zoals het vervolg bewijst (1 Kings 21:29) genadig door de Heere aangezien.

Hetgeen de onboetvaardige, hardnekkige zondaar de grootste verschrikking is, namelijk dat God hen gevonden heeft, of zal vinden, dat is voor elke gelovige een deur van de hoop. Zij mogen in uitstekende ellende en in de diepte van verdrukkingen tussen hoop en vrees dobberen en gebracht worden tot de oever van vertwijfeling, maar hun beter gedeelte krijgt nochtans de overhand. En ofschoon zij in de omstandigheden van hun lijden niets bespeuren, hetgeen hun troost kan geven, zien zij echter iets in Gods goedertieren natuur en in andere bedelingen van Zijn Voorzienigheid, hetgeen hun grond verschaft, om wat beters te verwachten, dan het uiterste verderf en de vernedering. Dit n.l., dat de Heere het gedaan heeft, zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen (Klaagt. 3:21vv.)..

Uit dit verder op de Heere wachten blijkt voldoende, dat het zich verootmoedigen voor de Heere, het aantrekken van het boetkleed was gebeurd op aanmaning van de profeet. De profeet zal Joram hebben gezegd, dat de Heere in de weg van boete en berouw genadig zou zijn. Welnu, Joram heeft het gedaan, maar er geen vrucht van gezien. Hij heeft gemeend, dat enkel en alleen uitwendige vernedering voldoende zou wezen en ziet, tot nog toe bleef de hongersnood. Elisa, meent hij, staat daar voor hem als een leugenprofeet en al geeft hij de bode een tegenbevel, toch overstelpt hij Elisa met de bitterste verwijten. Nu is echter ook het einde van de nood gekomen, niet omwille van Joram, maar omdat de Heere de eer van Zijn profeet en daarom Zijn eigen eer zal handhaven. Nog eenmaal v r zijn smadelijk einde zal de koning van Israël zien, dat de God van Elisa de God van de uitredding is..

Vers 33

33. Toen hij, Elisa, nog met hen sprak ziet, zo kwam de bode tot hem af; de oudsten deden, zoals Elisa geboden had en hielden de gerechtsdienaar van de man Gods af. Spoedig daarop verscheen, zoals Elisa vooraf gezegd had, de koning zelf, die natuurlijk dadelijk binnengelaten werd, en hij de koning zei, zich tot de profeet wendende, om zich over zijn toorn te verontschuldigen: Zie, dat kwaad is van de HEERE, zover heeft de Heere het laten komen, dat moeders hun eigen kinderen slachten en eten; wat zou ik verder op de HEERE wachten, 1) is het nog mogelijk op de hulp van de Heere te hopen, waarmee gij ons getroost hebt?

1) Het zijn de woorden van een wanhopige ( 3:10,13), in wiens ziel echter nog een vonk van geloof gloeit. Juist het uitspreken van zijn gemoedsstemming voor de profeet toont, dat hij nog een flauwe schemering van hoop op de Heere heeft (Genesis 15:3) en door de profeet gesterkt en opgericht wenst te worden..

Hoe gebrekkig de boete van de koning en hoe zwak zijn geloof ook waren, toch worden ze, zoals het vervolg bewijst (1 Kings 21:29) genadig door de Heere aangezien.

Hetgeen de onboetvaardige, hardnekkige zondaar de grootste verschrikking is, namelijk dat God hen gevonden heeft, of zal vinden, dat is voor elke gelovige een deur van de hoop. Zij mogen in uitstekende ellende en in de diepte van verdrukkingen tussen hoop en vrees dobberen en gebracht worden tot de oever van vertwijfeling, maar hun beter gedeelte krijgt nochtans de overhand. En ofschoon zij in de omstandigheden van hun lijden niets bespeuren, hetgeen hun troost kan geven, zien zij echter iets in Gods goedertieren natuur en in andere bedelingen van Zijn Voorzienigheid, hetgeen hun grond verschaft, om wat beters te verwachten, dan het uiterste verderf en de vernedering. Dit n.l., dat de Heere het gedaan heeft, zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen (Klaagt. 3:21vv.)..

Uit dit verder op de Heere wachten blijkt voldoende, dat het zich verootmoedigen voor de Heere, het aantrekken van het boetkleed was gebeurd op aanmaning van de profeet. De profeet zal Joram hebben gezegd, dat de Heere in de weg van boete en berouw genadig zou zijn. Welnu, Joram heeft het gedaan, maar er geen vrucht van gezien. Hij heeft gemeend, dat enkel en alleen uitwendige vernedering voldoende zou wezen en ziet, tot nog toe bleef de hongersnood. Elisa, meent hij, staat daar voor hem als een leugenprofeet en al geeft hij de bode een tegenbevel, toch overstelpt hij Elisa met de bitterste verwijten. Nu is echter ook het einde van de nood gekomen, niet omwille van Joram, maar omdat de Heere de eer van Zijn profeet en daarom Zijn eigen eer zal handhaven. Nog eenmaal v r zijn smadelijk einde zal de koning van Israël zien, dat de God van Elisa de God van de uitredding is..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile