Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 54

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 54

Isaiah 54:1.

GESCHENK DER GENADE VAN CHRISTUS, HAAR BRUIDEGOM, AAN DE KERK.

VI. Isaiah 54:1-Isaiah 54:11. Nadat in de vorige rede de voorzegging van den Knecht des Heren haar toppunt bereikt heeft, gaat zij in de nu nog overige vier redenen van het tweede derde deel terug, en het profetische woord wordt voortaan tot ene boodschap der vreugde en ene uitnodiging, maar ook tot verwijt en bedreiging voor de gemeente zowel als voor de vreemden, die merkbaar geroepen zijn tot huisgenoten, en voor de wachters, die met het herderlijk ambt in haar bekleed zijn. Wat in de eerste plaats de hier voor ons liggende zesde rede aangaat, zo brengt zij de boodschap, zo verheugend voor Jeruzalem, a. van den wijden omvang, dien het in den staat der verheerlijking met het oog op de menigte der kinderen, die hem ten deel zullen worden, zal innemen (Isaiah 54:1-Isaiah 54:3); b. van de onverbrekelijke en voor alle eeuwigheid bestaande verbondsbetrekking, waarin de Heere voortaan met hen treedt (Isaiah 54:4-Isaiah 54:10); c. van de heerlijkheid der nieuwe stad, en de buitengewone zaligheid harer inwoners (Isaiah 54:11-Isaiah 54:13), d. van de veiligheid en onaantastbaarheid der gemeente, die op grond der gerechtigheid, waardoor zij bereid is, haar als erfenis ten deel valt (Isaiah 54:14-Isaiah 54:17).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 54

Isaiah 54:1.

GESCHENK DER GENADE VAN CHRISTUS, HAAR BRUIDEGOM, AAN DE KERK.

VI. Isaiah 54:1-Isaiah 54:11. Nadat in de vorige rede de voorzegging van den Knecht des Heren haar toppunt bereikt heeft, gaat zij in de nu nog overige vier redenen van het tweede derde deel terug, en het profetische woord wordt voortaan tot ene boodschap der vreugde en ene uitnodiging, maar ook tot verwijt en bedreiging voor de gemeente zowel als voor de vreemden, die merkbaar geroepen zijn tot huisgenoten, en voor de wachters, die met het herderlijk ambt in haar bekleed zijn. Wat in de eerste plaats de hier voor ons liggende zesde rede aangaat, zo brengt zij de boodschap, zo verheugend voor Jeruzalem, a. van den wijden omvang, dien het in den staat der verheerlijking met het oog op de menigte der kinderen, die hem ten deel zullen worden, zal innemen (Isaiah 54:1-Isaiah 54:3); b. van de onverbrekelijke en voor alle eeuwigheid bestaande verbondsbetrekking, waarin de Heere voortaan met hen treedt (Isaiah 54:4-Isaiah 54:10); c. van de heerlijkheid der nieuwe stad, en de buitengewone zaligheid harer inwoners (Isaiah 54:11-Isaiah 54:13), d. van de veiligheid en onaantastbaarheid der gemeente, die op grond der gerechtigheid, waardoor zij bereid is, haar als erfenis ten deel valt (Isaiah 54:14-Isaiah 54:17).

Vers 1

1. In het uitzicht op die talrijke nakomelingschap, die den Knecht des Heren, uwen Verlosser ten deel wordt (Isaiah 53:10), en die dan u, o Jeruzalem! ten goede zal komen (Isaiah 49:17), roep ik u toe: Zingt vrolijk, gij onvruchtbare, die sedert het zware gericht der verwerping over u gekomen is, niet meer gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die sedert uwe verbanning geen barensnood gehad hebt, maar ene vervallene, in getal van inwoners zeer arme stad geworden zijt! want de kinderen der eenzame, gelijk gij in uwe verlatenheid door Mij, uwen echtvriend, geworden waart, zijn op eens zodat gij zelf niet weet hoe, meer geworden, dan de kinderen der getrouwde 1); meer dan toen gij nog in `t genot der huwelijksbetrekking tot mij stond, zegt de HEERE.

1) In Galatians 4:21, stelt de Apostel tegenover elkaar de gemeente van de dienstbaarheid der wet en die van het kindschap door `t geloof, onder het beeld der twee zonen van Abraham, van welke de een werd voortgebracht door de dienstmaagd Hagar naar het vlees, maar de andere door zijne wettige vrouw Sara volgens de belofte. Nadat hij beide gemeenten in haar wezenlijk onderscheid heeft gekarakteriseerd, eigent hij der Nieuw Testamentische bondsgemeente, die in dien tijd zover achter de gemeente van het uiterlijk nog bloeiend Jodendom schijnt te staan, ja door haar wordt onderdrukt en vervolgd, de belofte toe, die hier tot Jeruzalem gericht is. Zij is in vergelijking met deze de eenzame, deze in vergelijking met haar degene, die den man heeft, in zoverre zij nog is in `t bezit van enen prachtvollen godsdienst en van het heilige land, alsmede zich nog in `t bezit van een hogeren ouderdom en van wereldlijke bescherming bevindt, totdat zij ook uitwendig zal zijn uitgestoten, nadat zij reeds inwendig haar erfgoed heeft verloren. hetzelfde geldt in onzen tijd van de betrekking der Evangelische en Katholieke kerk tot elkaar-de eerste de eenzame-de andere die den man heeft. Wanneer echter aan het einde der tijden de belofte aan Israël, dat zich van zijn tegenwoordig ongeloof bekeert (Romans 11:23), wordt teruggegeven, dan zal zij in den onmiddellijken woordelijken zin van onzen tekst aan het volk der verkiezing worden vervuld. De eenzame is dan weer Israël, dat zo lang onder het oordeel der verstoting van de zijde van zijnen echtvriend heeft moeten zuchten en nu op nieuw tot echte trouw door Hem wordt aangenomen. Het ontvangt als de kinderen als voor hem geteeld en opgevoed, die te voren door den dienst der Christelijke kerk uit de heidenwereld zijn geroepen, verlicht en geheiligd, en heeft nu aan deze kinderen van zijne onvruchtbaarheid (Isaiah 49:20) veel meer kinderen, dan het ooit te eniger tijd van zijne Oud-Testamentische bondsbetrekking had.

Jeruzalem was geweest in de omstandigheid van ene vrouw, die kinderloos gerekend werd, of als een eenzame, alleen gelatene weduwe. Doch nu wordt haar beloofd, dat de stad opnieuw met inwoners zou vervuld, en het omliggend land weer bevolkt zou worden. God wilde haar wederom tot een man zijn en het verwijt en de smaad harer gevangenis en het klein getal, daar zij te dier tijde toe verminderd waren, zou vergeten worden.

Dus wij moeten hier denken en het zelf toepasselijk maken op de Kerk van God in het algemeen, ik meen het koninkrijk Gods onder de mensen, de stad Gods in de wereld, de kinderen Gods tot n lichaam gemaakt.

Het Jeruzalem, in haar uit ellende tot heerlijkheid gebrachten toestand, is beeld van de Kerk, die zalig wordt.

Isaiah 54:1 volgt op Isaiah 53:1. De arbeid der ziele van den Middelaar is verricht. De belofte zal worden vervuld, dat Hij zaad zou zien; welnu hier in dit hoofdstuk wordt nu de vrucht van dien arbeid beschreven.

De aanspraak tot Jeruzalem, is daarom, op geestelijke wijze verstaan, tot het geestelijk Israël, tot de Verbondsgemeente gericht.

Vers 1

1. In het uitzicht op die talrijke nakomelingschap, die den Knecht des Heren, uwen Verlosser ten deel wordt (Isaiah 53:10), en die dan u, o Jeruzalem! ten goede zal komen (Isaiah 49:17), roep ik u toe: Zingt vrolijk, gij onvruchtbare, die sedert het zware gericht der verwerping over u gekomen is, niet meer gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die sedert uwe verbanning geen barensnood gehad hebt, maar ene vervallene, in getal van inwoners zeer arme stad geworden zijt! want de kinderen der eenzame, gelijk gij in uwe verlatenheid door Mij, uwen echtvriend, geworden waart, zijn op eens zodat gij zelf niet weet hoe, meer geworden, dan de kinderen der getrouwde 1); meer dan toen gij nog in `t genot der huwelijksbetrekking tot mij stond, zegt de HEERE.

1) In Galatians 4:21, stelt de Apostel tegenover elkaar de gemeente van de dienstbaarheid der wet en die van het kindschap door `t geloof, onder het beeld der twee zonen van Abraham, van welke de een werd voortgebracht door de dienstmaagd Hagar naar het vlees, maar de andere door zijne wettige vrouw Sara volgens de belofte. Nadat hij beide gemeenten in haar wezenlijk onderscheid heeft gekarakteriseerd, eigent hij der Nieuw Testamentische bondsgemeente, die in dien tijd zover achter de gemeente van het uiterlijk nog bloeiend Jodendom schijnt te staan, ja door haar wordt onderdrukt en vervolgd, de belofte toe, die hier tot Jeruzalem gericht is. Zij is in vergelijking met deze de eenzame, deze in vergelijking met haar degene, die den man heeft, in zoverre zij nog is in `t bezit van enen prachtvollen godsdienst en van het heilige land, alsmede zich nog in `t bezit van een hogeren ouderdom en van wereldlijke bescherming bevindt, totdat zij ook uitwendig zal zijn uitgestoten, nadat zij reeds inwendig haar erfgoed heeft verloren. hetzelfde geldt in onzen tijd van de betrekking der Evangelische en Katholieke kerk tot elkaar-de eerste de eenzame-de andere die den man heeft. Wanneer echter aan het einde der tijden de belofte aan Israël, dat zich van zijn tegenwoordig ongeloof bekeert (Romans 11:23), wordt teruggegeven, dan zal zij in den onmiddellijken woordelijken zin van onzen tekst aan het volk der verkiezing worden vervuld. De eenzame is dan weer Israël, dat zo lang onder het oordeel der verstoting van de zijde van zijnen echtvriend heeft moeten zuchten en nu op nieuw tot echte trouw door Hem wordt aangenomen. Het ontvangt als de kinderen als voor hem geteeld en opgevoed, die te voren door den dienst der Christelijke kerk uit de heidenwereld zijn geroepen, verlicht en geheiligd, en heeft nu aan deze kinderen van zijne onvruchtbaarheid (Isaiah 49:20) veel meer kinderen, dan het ooit te eniger tijd van zijne Oud-Testamentische bondsbetrekking had.

Jeruzalem was geweest in de omstandigheid van ene vrouw, die kinderloos gerekend werd, of als een eenzame, alleen gelatene weduwe. Doch nu wordt haar beloofd, dat de stad opnieuw met inwoners zou vervuld, en het omliggend land weer bevolkt zou worden. God wilde haar wederom tot een man zijn en het verwijt en de smaad harer gevangenis en het klein getal, daar zij te dier tijde toe verminderd waren, zou vergeten worden.

Dus wij moeten hier denken en het zelf toepasselijk maken op de Kerk van God in het algemeen, ik meen het koninkrijk Gods onder de mensen, de stad Gods in de wereld, de kinderen Gods tot n lichaam gemaakt.

Het Jeruzalem, in haar uit ellende tot heerlijkheid gebrachten toestand, is beeld van de Kerk, die zalig wordt.

Isaiah 54:1 volgt op Isaiah 53:1. De arbeid der ziele van den Middelaar is verricht. De belofte zal worden vervuld, dat Hij zaad zou zien; welnu hier in dit hoofdstuk wordt nu de vrucht van dien arbeid beschreven.

De aanspraak tot Jeruzalem, is daarom, op geestelijke wijze verstaan, tot het geestelijk Israël, tot de Verbondsgemeente gericht.

Vers 2

2. Maak om de menigte van deze uwe kinderen bij u te kunnen opnemen (Genesis 9:27) de plaats uwer tent wijd, en dat men overeenkomstig die ruimte, de gordenen uwer woningen uitbreide; verhinder het niet, alsof gij bij uitbreiding daarvan te ver zoudt kunnen gaan; maak uwe koorden lang, gelijk de grootte uwer tent het eist, en steek uwe pinnen vast in, aan welke de touwen moeten bevestigd worden (Exodus 27:19; Exodus 35:18), omdat het ene tent moet zijn, die nimmermeer afgebroken wordt (Isaiah 33:20

Vers 2

2. Maak om de menigte van deze uwe kinderen bij u te kunnen opnemen (Genesis 9:27) de plaats uwer tent wijd, en dat men overeenkomstig die ruimte, de gordenen uwer woningen uitbreide; verhinder het niet, alsof gij bij uitbreiding daarvan te ver zoudt kunnen gaan; maak uwe koorden lang, gelijk de grootte uwer tent het eist, en steek uwe pinnen vast in, aan welke de touwen moeten bevestigd worden (Exodus 27:19; Exodus 35:18), omdat het ene tent moet zijn, die nimmermeer afgebroken wordt (Isaiah 33:20

Vers 3

3. Ene tent zo groot van omvang, zo wijd, dat gene ruimte te groot is, moet gij oprichten; want gij zult uitbreken ter rechter- en ter linkerhand, zuidwaarts en noordwaarts (Genesis 13:9), en uw zaad, de u toegedachte menigte van kinderen zal de Heidenen erven, die zullen zelf als ene erfenis u ten deel vallen, en zij zullen de verwoeste steden, die nog onopgebouwd en ontvolkt daar liggen doen bewonen; 1) ook de allerminste Heidenen zullen zich bekeren en zich met u verenigen (Isaiah 60:21; Isaiah 65:9. Psalms 37:9, Matthew 5:5).

1) Het was een bewijs van de goddelijke kracht, met het Evangelie gepaard gaande, dat het Woord des Heren op alle plaatsen wies met macht en de overhand nam (Acts 19:20). Het brak uit als het uitbreken der wateren, ter rechter- en ter linkerhand, dat is aan alle zijden. Het Evangelie spreidde zich overal en aan alle plaatsen van de wereld uit. Er was ene Oosterse en werd een Westerse Kerk. Het zaad der Kerk werd van de vaderen geërfd en de steden, die verlaten waren geweest, dat is ontbloot van de ware kennis en den dienst des waren Gods, zijn weer bewoond geworden, n. l. de godsdienst werd in dezelve geoefend en de naam van Christus daarin beleden.

Vers 3

3. Ene tent zo groot van omvang, zo wijd, dat gene ruimte te groot is, moet gij oprichten; want gij zult uitbreken ter rechter- en ter linkerhand, zuidwaarts en noordwaarts (Genesis 13:9), en uw zaad, de u toegedachte menigte van kinderen zal de Heidenen erven, die zullen zelf als ene erfenis u ten deel vallen, en zij zullen de verwoeste steden, die nog onopgebouwd en ontvolkt daar liggen doen bewonen; 1) ook de allerminste Heidenen zullen zich bekeren en zich met u verenigen (Isaiah 60:21; Isaiah 65:9. Psalms 37:9, Matthew 5:5).

1) Het was een bewijs van de goddelijke kracht, met het Evangelie gepaard gaande, dat het Woord des Heren op alle plaatsen wies met macht en de overhand nam (Acts 19:20). Het brak uit als het uitbreken der wateren, ter rechter- en ter linkerhand, dat is aan alle zijden. Het Evangelie spreidde zich overal en aan alle plaatsen van de wereld uit. Er was ene Oosterse en werd een Westerse Kerk. Het zaad der Kerk werd van de vaderen geërfd en de steden, die verlaten waren geweest, dat is ontbloot van de ware kennis en den dienst des waren Gods, zijn weer bewoond geworden, n. l. de godsdienst werd in dezelve geoefend en de naam van Christus daarin beleden.

Vers 4

4. Vrees niet 1), nu uwe verlossing en de staat uwer heerlijkheid daar is, vrees niet, gelijk gij vroeger deed, toen nood en ellende u wel reden gaven om u angstig te maken; leg alle wankeling af, want gij zult niet beschaamd worden in uwe verwachting, en wordt niet schaamrood in kleinmoedigheid; want gij zult niet te schande worden, alsof gij een God had, die Zich niet aan u als God betoonde; maar gij zult in dien toestand van heerlijkheid, die thans over u komt, de schaamte uwer jonkheid vergeten, die bij u was, toen gij ten tijde van Egypte's slavernij waart gelijk ene maagd, die nog geen man heeft gevonden (Ezekiel 16:7 vv.); en den smaad uws weduwschaps, ten tijde der Babylonische ballingschap, toen gij als ene vrouw waart, wier man gestorven is (Jeremiah 51:5), zult gij niet meer gedenken 2).

1) Er is zeker geen woord, dat meer door God is uitgesproken dan: "vrees niet!" En is dit zo, dan bewijst het, dat de gelovige mens in gedurige vrees is. En is hij het niet? Nu over zich zelven, over zijne zonden, over zijne omstandigheden, over zijne toekomst, dan over zijne kinderen, over hun onbekeerdheid, onverschilligheid, ongehoorzaamheid, dan weer over zijne familiebetrekkingen, hun aangelegenheden voor tijd en eeuwigheid, dan weer over den toestand van kerk en maatschappij en der volken. Er is dus onophoudelijk vrees, maar als God nu te midden van dat alles zegt: "vrees niet!" dan moeten wij ook niet vrezen, maar gerust zijn in Hem, die het rusten in Hem heeft bevolen. God wil niet, dat wij tot Hem komen en zeggen: "Ik vrees niet, " neen maar: "Ik vrees. " Onze oefening moet daarbij enkel zijn te horen naar de stem van God, welke onophoudelijk tot onze zielen zegt: "Vreest niet. " .

2) Deze is de zegen en de eer der kerk. De grootheid uwer heerlijkheid onder het Evangelie zal de herinnering van uwen vroegeren toestand uitwissen, die smadelijk was van wege de zonden en ellendig van wege de straffen.

2) Onder jonkheid en weduwschap is hier zonder enigen twijfel te verstaan, de slavernij van Israël in Egypte en zijn ballingschap in Babel. Dat waren smartvolle en treurige toestanden voor het volk der belofte. Maar past men het toe op de N. Testamentische gemeente, dan is hier sprake van hare geringe gestalte, en van haar druk en vijandschap van de zijde der wereld.

Over dezen toestand, zegt de Heere, zal men zich niet hebben te schamen, dewijl, hoe of het ook scheen dat de Heere niet met zijn volk en niet met zijn Kerk was, Hij toch haastelijk zal bewijzen, haar getrouwe Verbonds-God te zijn.

Israël het geestelijk Israël, kan niet verloren gaan en verdwijnen, dewijl Hij, die het geformeerd had, ook er mede in een eeuwig trouwverbond was getreden, hetwelk niet kan verbroken worden. Dit komt in het volgende vers zo heerlijk uit.

Vers 4

4. Vrees niet 1), nu uwe verlossing en de staat uwer heerlijkheid daar is, vrees niet, gelijk gij vroeger deed, toen nood en ellende u wel reden gaven om u angstig te maken; leg alle wankeling af, want gij zult niet beschaamd worden in uwe verwachting, en wordt niet schaamrood in kleinmoedigheid; want gij zult niet te schande worden, alsof gij een God had, die Zich niet aan u als God betoonde; maar gij zult in dien toestand van heerlijkheid, die thans over u komt, de schaamte uwer jonkheid vergeten, die bij u was, toen gij ten tijde van Egypte's slavernij waart gelijk ene maagd, die nog geen man heeft gevonden (Ezekiel 16:7 vv.); en den smaad uws weduwschaps, ten tijde der Babylonische ballingschap, toen gij als ene vrouw waart, wier man gestorven is (Jeremiah 51:5), zult gij niet meer gedenken 2).

1) Er is zeker geen woord, dat meer door God is uitgesproken dan: "vrees niet!" En is dit zo, dan bewijst het, dat de gelovige mens in gedurige vrees is. En is hij het niet? Nu over zich zelven, over zijne zonden, over zijne omstandigheden, over zijne toekomst, dan over zijne kinderen, over hun onbekeerdheid, onverschilligheid, ongehoorzaamheid, dan weer over zijne familiebetrekkingen, hun aangelegenheden voor tijd en eeuwigheid, dan weer over den toestand van kerk en maatschappij en der volken. Er is dus onophoudelijk vrees, maar als God nu te midden van dat alles zegt: "vrees niet!" dan moeten wij ook niet vrezen, maar gerust zijn in Hem, die het rusten in Hem heeft bevolen. God wil niet, dat wij tot Hem komen en zeggen: "Ik vrees niet, " neen maar: "Ik vrees. " Onze oefening moet daarbij enkel zijn te horen naar de stem van God, welke onophoudelijk tot onze zielen zegt: "Vreest niet. " .

2) Deze is de zegen en de eer der kerk. De grootheid uwer heerlijkheid onder het Evangelie zal de herinnering van uwen vroegeren toestand uitwissen, die smadelijk was van wege de zonden en ellendig van wege de straffen.

2) Onder jonkheid en weduwschap is hier zonder enigen twijfel te verstaan, de slavernij van Israël in Egypte en zijn ballingschap in Babel. Dat waren smartvolle en treurige toestanden voor het volk der belofte. Maar past men het toe op de N. Testamentische gemeente, dan is hier sprake van hare geringe gestalte, en van haar druk en vijandschap van de zijde der wereld.

Over dezen toestand, zegt de Heere, zal men zich niet hebben te schamen, dewijl, hoe of het ook scheen dat de Heere niet met zijn volk en niet met zijn Kerk was, Hij toch haastelijk zal bewijzen, haar getrouwe Verbonds-God te zijn.

Israël het geestelijk Israël, kan niet verloren gaan en verdwijnen, dewijl Hij, die het geformeerd had, ook er mede in een eeuwig trouwverbond was getreden, hetwelk niet kan verbroken worden. Dit komt in het volgende vers zo heerlijk uit.

Vers 5

5. Want die schande uwer jonkheid en deze smaad van uw weduwschap zijn, gelijk beide malen de uitkomsten bewezen heeft, slechts een voorbijgaande toestand, een kort doorgangspunt geweest, waarop steeds des te grotere ere volgt. Na de dienstbaarheid van Egypte was het dit: uw Maken, Hij, die uw en aller schepselen Schepselen is, is uw Man, daar Hij met u in een echtverbond trad (Jeremiah 2:2, Ezekiel 16:60), HEERE Zebaoth, der heirscharen is Zijn naam; ook de hemelse legerscharen staan te Zijner beschikking. En de Heilige Israël's, die Hij ook gebleven is, waar Hij om uwer zonden wil u een tijdlang moest verkopen, en aan u zelven overlaten (Isaiah 50:1), is uw Verlosser; die u weer verworven en gewonnen heeft tot een volk Zijns eigendoms, (Host 2:19 v.) Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden.

De zin is met een kort woord, deze: "Verwonder u niet, dat gij hoort spreken van de grote menigte der kinderen, welke gij krijgen zult; verwonder u niet over de belofte, dat de smaadheid van uw weduwschap zal weggenomen worden; denk niet bij u zelven, hoe zal dit wezen? Immers is de Heere zelf uw Man, die zijn huwelijksverbond zal gestand doen, en u te Zijner tijd, door Zijne macht en trouw tot zulk ene vruchtbare en blijde moeder stellen zal; want Zijn naam is Heere der Heirscharen. Hij bezit een oneindig Alvermogen, en voert een onbepaald bewind over alle geschapene wezens. Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden, Hij zal het voorwerp zijn der hulde en aanbidding van alle geslachten der volken; Zijn naam en dienst zal over den gansen aardbodem worden uitgebreid. " In het oorspronkelijke staat eigenlijk in het meervoud: "uwe Makers zijn uwe mannen. " God is de Maken der kerke, in natuur en genade. Het meervoud wordt hier gebruikt, om de uitnemende voortreffelijkheid van dien verheven Persoon aan te wijzen; tenzij men denken wil, dat deze uitdrukking doele op de aanbiddelijke Drie-eenheid. Althans, God was de Man der Joodse moederkerk, uit kracht van het Verbond der genade, hetwelk Hij met Abraham en zijn gelovig zaad had opgericht.

In de eerste schepping is God de Maken; in de tweede is Hij de Man der gemeente; God oordeelt wel Zijn schepsel, dat gezondigd heeft, niet Zijne vrouw, die Hij getrouwd heeft. Hierop rust de leer van de volharding. der heiligen. God heeft ze getrouwd, en Hij is de Getrouwe. Hij kan ze niet laten varen. Nu zijn er wel ene menigte lieve mensen en oprecht gelovigen, die bang zijn voor dat Calvinistische denkbeeld van niet te kunnen afvallen; doch Gods getrouwheid, Gods eer hangt er van af, en geheel de Schrift is er van vervuld. Men zegt: "het is ene gevaarlijke leer. " Wel zeker is zij gevaarlijk. Alle waarheden zijn gevaarlijk voor degenen, die er niet mede weten om te gaan, en er is gene waarheid, die door niemand is misbruikt tot zijn eigen verderf en dat van anderen. Men zij er dus voorzichtig mede, zeer voorzichtig. Doch de zee is ook gevaarlijk, en de stoom en het gas zijn het ook; doch gebruikt men ze daarom niet? Een geladen geweer is ook gevaarlijk, maar zal een jager er daarom niet mede op de jacht gaan? Hij zal er echter voorzichtig mede zijn, en zorgen dat er geen kind of onkundige aan komt.

Vers 5

5. Want die schande uwer jonkheid en deze smaad van uw weduwschap zijn, gelijk beide malen de uitkomsten bewezen heeft, slechts een voorbijgaande toestand, een kort doorgangspunt geweest, waarop steeds des te grotere ere volgt. Na de dienstbaarheid van Egypte was het dit: uw Maken, Hij, die uw en aller schepselen Schepselen is, is uw Man, daar Hij met u in een echtverbond trad (Jeremiah 2:2, Ezekiel 16:60), HEERE Zebaoth, der heirscharen is Zijn naam; ook de hemelse legerscharen staan te Zijner beschikking. En de Heilige Israël's, die Hij ook gebleven is, waar Hij om uwer zonden wil u een tijdlang moest verkopen, en aan u zelven overlaten (Isaiah 50:1), is uw Verlosser; die u weer verworven en gewonnen heeft tot een volk Zijns eigendoms, (Host 2:19 v.) Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden.

De zin is met een kort woord, deze: "Verwonder u niet, dat gij hoort spreken van de grote menigte der kinderen, welke gij krijgen zult; verwonder u niet over de belofte, dat de smaadheid van uw weduwschap zal weggenomen worden; denk niet bij u zelven, hoe zal dit wezen? Immers is de Heere zelf uw Man, die zijn huwelijksverbond zal gestand doen, en u te Zijner tijd, door Zijne macht en trouw tot zulk ene vruchtbare en blijde moeder stellen zal; want Zijn naam is Heere der Heirscharen. Hij bezit een oneindig Alvermogen, en voert een onbepaald bewind over alle geschapene wezens. Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden, Hij zal het voorwerp zijn der hulde en aanbidding van alle geslachten der volken; Zijn naam en dienst zal over den gansen aardbodem worden uitgebreid. " In het oorspronkelijke staat eigenlijk in het meervoud: "uwe Makers zijn uwe mannen. " God is de Maken der kerke, in natuur en genade. Het meervoud wordt hier gebruikt, om de uitnemende voortreffelijkheid van dien verheven Persoon aan te wijzen; tenzij men denken wil, dat deze uitdrukking doele op de aanbiddelijke Drie-eenheid. Althans, God was de Man der Joodse moederkerk, uit kracht van het Verbond der genade, hetwelk Hij met Abraham en zijn gelovig zaad had opgericht.

In de eerste schepping is God de Maken; in de tweede is Hij de Man der gemeente; God oordeelt wel Zijn schepsel, dat gezondigd heeft, niet Zijne vrouw, die Hij getrouwd heeft. Hierop rust de leer van de volharding. der heiligen. God heeft ze getrouwd, en Hij is de Getrouwe. Hij kan ze niet laten varen. Nu zijn er wel ene menigte lieve mensen en oprecht gelovigen, die bang zijn voor dat Calvinistische denkbeeld van niet te kunnen afvallen; doch Gods getrouwheid, Gods eer hangt er van af, en geheel de Schrift is er van vervuld. Men zegt: "het is ene gevaarlijke leer. " Wel zeker is zij gevaarlijk. Alle waarheden zijn gevaarlijk voor degenen, die er niet mede weten om te gaan, en er is gene waarheid, die door niemand is misbruikt tot zijn eigen verderf en dat van anderen. Men zij er dus voorzichtig mede, zeer voorzichtig. Doch de zee is ook gevaarlijk, en de stoom en het gas zijn het ook; doch gebruikt men ze daarom niet? Een geladen geweer is ook gevaarlijk, maar zal een jager er daarom niet mede op de jacht gaan? Hij zal er echter voorzichtig mede zijn, en zorgen dat er geen kind of onkundige aan komt.

Vers 6

6. Zeker wat inzonderheid den smaad van uw schijnbaar weduwschap aangaat, deze was gene geringe; want de HEERE heeft u geroepen als ene verlatene vrouw en bedroefde van geest; doch al zijt gij die diep gevallene, nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. 1) 1) Dit wil zeggen: gij zult Mij zo waard zijn als ene vrouw haren man is, of zo waard als gij Mij geweest zijt in uwe jeugd, in het begin uwer ondertrouw (Isaiah 2:1, Isaiah 2:2. Ezekiel 16:8).

De voorstelling van de vergeving der zonde onder het beeld ener wederaanneming van enen verloren zoon door zijnen vader is bijbels en waar, doch wat vader neemt zijn terugkerend kind niet aan. Deze voorstelling vinden wij dan ook in het Nieuwe Testament, waar alles in edele en fijne trekken wordt geschetst; maar in het Oude Testament, waar alles met grote trekken en ontzaglijke kracht wordt geschilderd, is het ene overspelige vrouw, en wat man neemt deze aan, na haar eenmaal verlaten te hebben? Maar God neemt deze aan; Hij ontfermt Zich over de ziel, die Hem ontrouw geworden is. Ook hier vinden wij weer tegenstellingen tussen de eerste en tweede schepping. In de eerste schepping wordt men van jong oud en sterft men; in de tweede wordt men van oud jong en opnieuw geboren. In de eerste schepping wordt men van ene maagd ene vrouw; in de tweede wordt men van ene vrouw, ja ene overspelige vrouw ene reine maagd. Niemand kan ontkennen, dat alleen God zo iets doen kan.

Israël had den Heere verlaten, had de afgoden nagehoereerd, en dus had de Heere Zijn vrouw, Israël, verlaten, hoewel niet voor altoos. En toen de Heere zijn volk verlaten had, was het gevallen in de handen zijner vijanden. Maar niet altijd zou die verlating duren. Niet voor altijd zou God zijn volk aan zijne vijanden overgeven. Hij zou haar weer roepen. (Er staat letterlijk: Want de Heere roept U). Toen er bij Israël een gevoel van verlatenheid was gewekt, zou de Heere de deuren der gevangenis openen, en Zijn volk redden, het weer aannemen in goedertierenheid.

Dat geldt ook van de Kerk in het algemeen en van de gelovigen in het bijzonder.

Wie door God geroepen wordt, wordt als een afvallige geroepen, als een die het verbond in Adam verbroken heeft.

Vers 6

6. Zeker wat inzonderheid den smaad van uw schijnbaar weduwschap aangaat, deze was gene geringe; want de HEERE heeft u geroepen als ene verlatene vrouw en bedroefde van geest; doch al zijt gij die diep gevallene, nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. 1) 1) Dit wil zeggen: gij zult Mij zo waard zijn als ene vrouw haren man is, of zo waard als gij Mij geweest zijt in uwe jeugd, in het begin uwer ondertrouw (Isaiah 2:1, Isaiah 2:2. Ezekiel 16:8).

De voorstelling van de vergeving der zonde onder het beeld ener wederaanneming van enen verloren zoon door zijnen vader is bijbels en waar, doch wat vader neemt zijn terugkerend kind niet aan. Deze voorstelling vinden wij dan ook in het Nieuwe Testament, waar alles in edele en fijne trekken wordt geschetst; maar in het Oude Testament, waar alles met grote trekken en ontzaglijke kracht wordt geschilderd, is het ene overspelige vrouw, en wat man neemt deze aan, na haar eenmaal verlaten te hebben? Maar God neemt deze aan; Hij ontfermt Zich over de ziel, die Hem ontrouw geworden is. Ook hier vinden wij weer tegenstellingen tussen de eerste en tweede schepping. In de eerste schepping wordt men van jong oud en sterft men; in de tweede wordt men van oud jong en opnieuw geboren. In de eerste schepping wordt men van ene maagd ene vrouw; in de tweede wordt men van ene vrouw, ja ene overspelige vrouw ene reine maagd. Niemand kan ontkennen, dat alleen God zo iets doen kan.

Israël had den Heere verlaten, had de afgoden nagehoereerd, en dus had de Heere Zijn vrouw, Israël, verlaten, hoewel niet voor altoos. En toen de Heere zijn volk verlaten had, was het gevallen in de handen zijner vijanden. Maar niet altijd zou die verlating duren. Niet voor altijd zou God zijn volk aan zijne vijanden overgeven. Hij zou haar weer roepen. (Er staat letterlijk: Want de Heere roept U). Toen er bij Israël een gevoel van verlatenheid was gewekt, zou de Heere de deuren der gevangenis openen, en Zijn volk redden, het weer aannemen in goedertierenheid.

Dat geldt ook van de Kerk in het algemeen en van de gelovigen in het bijzonder.

Wie door God geroepen wordt, wordt als een afvallige geroepen, als een die het verbond in Adam verbroken heeft.

Vers 7

7. Die droefheid heeft haar einde. Voor een kleinen ogenblik, zolang uwe straf moest duren, heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen, die rijkelijk opwegen tegen al het lijden van dien tijd van straf zal Ik u weer uit uwe verstrooiing vergaderen.

Vers 7

7. Die droefheid heeft haar einde. Voor een kleinen ogenblik, zolang uwe straf moest duren, heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen, die rijkelijk opwegen tegen al het lijden van dien tijd van straf zal Ik u weer uit uwe verstrooiing vergaderen.

Vers 8

8. In enen kleinen toorn, die zich wel in straffen moest openbaren, heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid, met ene genade zonder einde zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser. 1)

1) Dat God zijn volk vergadert hoeft zijn oorsprong uit Zijne ontferming, niet uit hun eigen verdienste. Het is immers met grote ontferming, met eeuwige goedertierenheid. De toorn is klein, maar de ontferming groot, de toorn voor een ogenblik, de goedertierenheid eeuwig. Zie eens hoe het ene tegen het ander wordt overgesteld, opdat wij nimmer den moed onder onze verdrukkingen mochten laten zinken, noch aan de verlossing wanhopen.

Klein wordt Gods toorn genoemd, niet omdat die toorn Gods van weinig betekenis is, maar in betrekking tot hetgeen de zondaar verdient. Als God al de baren en golven van Zijn toorn over den zondaar liet gaan, zou er niets van hem overblijven, maar zou hij voor eeuwig ondergaan in de wateren van dien toorn. Daarom als God Zijn toorn openbaart is het in den regel slechts een klein bewijs er van, opdat de zondaar in het heden der genade tot Zijne ontferming de toevlucht zou nemen. In den eeuwigen dood, in de eeuwige rampzaligheid ondervinden de rampzaligen de volle openbaring van den toorn Gods.

Vers 8

8. In enen kleinen toorn, die zich wel in straffen moest openbaren, heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid, met ene genade zonder einde zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser. 1)

1) Dat God zijn volk vergadert hoeft zijn oorsprong uit Zijne ontferming, niet uit hun eigen verdienste. Het is immers met grote ontferming, met eeuwige goedertierenheid. De toorn is klein, maar de ontferming groot, de toorn voor een ogenblik, de goedertierenheid eeuwig. Zie eens hoe het ene tegen het ander wordt overgesteld, opdat wij nimmer den moed onder onze verdrukkingen mochten laten zinken, noch aan de verlossing wanhopen.

Klein wordt Gods toorn genoemd, niet omdat die toorn Gods van weinig betekenis is, maar in betrekking tot hetgeen de zondaar verdient. Als God al de baren en golven van Zijn toorn over den zondaar liet gaan, zou er niets van hem overblijven, maar zou hij voor eeuwig ondergaan in de wateren van dien toorn. Daarom als God Zijn toorn openbaart is het in den regel slechts een klein bewijs er van, opdat de zondaar in het heden der genade tot Zijne ontferming de toevlucht zou nemen. In den eeuwigen dood, in de eeuwige rampzaligheid ondervinden de rampzaligen de volle openbaring van den toorn Gods.

Vers 9

9. Want dat Ik Mij na een ogenblik van toorn voor eeuwig over u zal ontfermen, zal Mij zijn als de wateren van Noach; ten opzichte van die omkering van toorn tot ontferming zal hetzelfde plaats vinden, wat eens in de dagen van Noach, nadat het water van den zondvloed was uitgestort, maar daarop weer werd teruggetrokken, door Mij geschiedde; toen toch was het, dat Ik zwoer, het alleen toezegde, maar zelfs door een bijzonder verbondsteken als met enen eed bekrachtigde, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan (Gen, 8:21 v. 9:11, 15); alzo heb ik ook nu, terwijl Ik u zo even de verzekering (Isaiah 54:7, Isaiah 54:8) gaf, gezworen, dat Ik voortaan niet meer gelijk bij de door u geleden straf het geval geweest is, op u toornen, noch u schelden, 1) u met Mijnen toorn bedreigen zal.

1) Aan Noach had de Heere met een duren eed gezworen, dat hij de aarde niet meer door een watervloed verdelgen zou. Op dit verbond der Voorzienigheid wijst de Heere hier, om het Zijn volk te bevestigen, dat Hij Zich de Kerk met eeuwige goedertierenheid zou ontfermen. Zo vast als het verbond met Noach stond, zo vast en zeker was ook deze belofte.

Vers 9

9. Want dat Ik Mij na een ogenblik van toorn voor eeuwig over u zal ontfermen, zal Mij zijn als de wateren van Noach; ten opzichte van die omkering van toorn tot ontferming zal hetzelfde plaats vinden, wat eens in de dagen van Noach, nadat het water van den zondvloed was uitgestort, maar daarop weer werd teruggetrokken, door Mij geschiedde; toen toch was het, dat Ik zwoer, het alleen toezegde, maar zelfs door een bijzonder verbondsteken als met enen eed bekrachtigde, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan (Gen, 8:21 v. 9:11, 15); alzo heb ik ook nu, terwijl Ik u zo even de verzekering (Isaiah 54:7, Isaiah 54:8) gaf, gezworen, dat Ik voortaan niet meer gelijk bij de door u geleden straf het geval geweest is, op u toornen, noch u schelden, 1) u met Mijnen toorn bedreigen zal.

1) Aan Noach had de Heere met een duren eed gezworen, dat hij de aarde niet meer door een watervloed verdelgen zou. Op dit verbond der Voorzienigheid wijst de Heere hier, om het Zijn volk te bevestigen, dat Hij Zich de Kerk met eeuwige goedertierenheid zou ontfermen. Zo vast als het verbond met Noach stond, zo vast en zeker was ook deze belofte.

Vers 10

10. Want, dit is de inhoud van den eed, dien Ik thans doe, even als die eens aan Noach geschiedde, bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, wanneer eens het gebouw dezer tegenwoordige wereld in elkaar stort (Isaiah 51:6), maar Mijne goedertierenheid, die Ik u nu weer heb bewezen, zal van u niet wijken, zo als dan de bergen van de aarde zullen verdwijnen; en het verbond Mijns vredes, dat Ik onlangs met u oprichtte, zal niet wankelen 1) gelijk dan de heuvelen midden in de zee zullen zinken, zegt de HEERE, uw Ontfermer (Isaiah 49:10).

1) Op de bedenking, dat toch Jeruzalem, hetwelk na de Babylonische ballingschap op nieuw gebouwd is, en de herstelde Joodse staat maar al te spoedig, na nauwelijks 500 jaren, weer bezweek onder den toorn Gods in de verwoesting door de Romeinen, is te antwoorden: Hier is het bekeerde Israël in de volheid der tijden bedoeld, welks Jeruzalem niet weer zal verwoest worden. Dezen laatsten tijd ziet de profeet volgens den aard van alle profetie te gelijk met het einde der ballingschap. In alle profetie is nevens het gezicht in de toekomst, dat door den Geest mogelijk is, ook een door den Geest niet weggenomen gezicht van hetgeen nabij is, naast het onmiddellijk goddelijk element van het aanschouwen van de toekomst, het menselijk en desniettemin goddelijke, d. i. aan `t goddelijk verlossingsplan dienstbare element der hoop, door welke de verre toekomst in de naaste nabijheid der droevige tegenwoordigheid wordt gebracht.

Dit is een der krachtigste troostwoorden der H. Schrift. Bergen en heuvelen mogen wijken, de hoogste en veiligste toevluchtsoorden der ellendigen, waarheen zij in den nood kunnen wijken (Luke 21:21), de sterkste bolwerken der vijanden (Jeremiah 51:25-Jeremiah 51:26), de sterkste belemmeringen op den goddelijken heilsweg (Isaiah 40:4, Isaiah 40:5; Isaiah 41:15. Matthew 17:20). Ja de zichtbare bergen en heuvelen zullen niet slechts gelijk in de dagen van den zondvloed, met water overdekt worden, zij zullen zelfs ineen zinken, wanneer deze hemel en deze aarde vergaan zullen (Isaiah 51:6); maar Gods genade zal van Zion niet wijken en Zijn vredesverbond zal niet te gronde gaan, dat verbond, dat een echtverbond is tussen den Heere en Zion, dat door het Zoenoffer van den heiligen Knecht Gods vernieuwd en bevestigd is (Isaiah 53:7), dat verbond, waarvan het doel is de kinderen van Zion volkomen vrede, volledige herstelling, verheerlijking en bezegeling te verlenen (Jeremiah 33:6. 1 Thessalonians 5:23 Deze belofte is aan het geestelijk Zion en al zijne kinderen geschonken, met een woord aan allen, die zich van het lichamelijk volk Israël tot den Heere bekeren, gelijk Ezechiël (37:21-28) ze verklaart (zie d. t. p. Isaiah 54:26). Maar zij raakt ook thans het geestelijk Zion, dat bij Israël's verstoktheid de belofte, aan dat volk gedaan, geërfd heeft (Galatians 4:26-Galatians 4:28), ja zij geldt elke Zions-ziel in het bijzonder, die door de erkenning van den Knecht Gods, den Rechtvaardige, rechtvaardig geworden is; ja elke zondaar, elke ellendige, die zich in oprechtheid tot den Heere bekeert en Zijnen naam aanroept. Want ook hij is of wordt een burger van Zion.

Vers 10

10. Want, dit is de inhoud van den eed, dien Ik thans doe, even als die eens aan Noach geschiedde, bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, wanneer eens het gebouw dezer tegenwoordige wereld in elkaar stort (Isaiah 51:6), maar Mijne goedertierenheid, die Ik u nu weer heb bewezen, zal van u niet wijken, zo als dan de bergen van de aarde zullen verdwijnen; en het verbond Mijns vredes, dat Ik onlangs met u oprichtte, zal niet wankelen 1) gelijk dan de heuvelen midden in de zee zullen zinken, zegt de HEERE, uw Ontfermer (Isaiah 49:10).

1) Op de bedenking, dat toch Jeruzalem, hetwelk na de Babylonische ballingschap op nieuw gebouwd is, en de herstelde Joodse staat maar al te spoedig, na nauwelijks 500 jaren, weer bezweek onder den toorn Gods in de verwoesting door de Romeinen, is te antwoorden: Hier is het bekeerde Israël in de volheid der tijden bedoeld, welks Jeruzalem niet weer zal verwoest worden. Dezen laatsten tijd ziet de profeet volgens den aard van alle profetie te gelijk met het einde der ballingschap. In alle profetie is nevens het gezicht in de toekomst, dat door den Geest mogelijk is, ook een door den Geest niet weggenomen gezicht van hetgeen nabij is, naast het onmiddellijk goddelijk element van het aanschouwen van de toekomst, het menselijk en desniettemin goddelijke, d. i. aan `t goddelijk verlossingsplan dienstbare element der hoop, door welke de verre toekomst in de naaste nabijheid der droevige tegenwoordigheid wordt gebracht.

Dit is een der krachtigste troostwoorden der H. Schrift. Bergen en heuvelen mogen wijken, de hoogste en veiligste toevluchtsoorden der ellendigen, waarheen zij in den nood kunnen wijken (Luke 21:21), de sterkste bolwerken der vijanden (Jeremiah 51:25-Jeremiah 51:26), de sterkste belemmeringen op den goddelijken heilsweg (Isaiah 40:4, Isaiah 40:5; Isaiah 41:15. Matthew 17:20). Ja de zichtbare bergen en heuvelen zullen niet slechts gelijk in de dagen van den zondvloed, met water overdekt worden, zij zullen zelfs ineen zinken, wanneer deze hemel en deze aarde vergaan zullen (Isaiah 51:6); maar Gods genade zal van Zion niet wijken en Zijn vredesverbond zal niet te gronde gaan, dat verbond, dat een echtverbond is tussen den Heere en Zion, dat door het Zoenoffer van den heiligen Knecht Gods vernieuwd en bevestigd is (Isaiah 53:7), dat verbond, waarvan het doel is de kinderen van Zion volkomen vrede, volledige herstelling, verheerlijking en bezegeling te verlenen (Jeremiah 33:6. 1 Thessalonians 5:23 Deze belofte is aan het geestelijk Zion en al zijne kinderen geschonken, met een woord aan allen, die zich van het lichamelijk volk Israël tot den Heere bekeren, gelijk Ezechiël (37:21-28) ze verklaart (zie d. t. p. Isaiah 54:26). Maar zij raakt ook thans het geestelijk Zion, dat bij Israël's verstoktheid de belofte, aan dat volk gedaan, geërfd heeft (Galatians 4:26-Galatians 4:28), ja zij geldt elke Zions-ziel in het bijzonder, die door de erkenning van den Knecht Gods, den Rechtvaardige, rechtvaardig geworden is; ja elke zondaar, elke ellendige, die zich in oprechtheid tot den Heere bekeert en Zijnen naam aanroept. Want ook hij is of wordt een burger van Zion.

Vers 11

11. Gij thans nog verdrukte, door onweder voortgedrevene, als wilde dit in alle woede tegen u uitbarsten, ongetrooste 1) die zo lang op ene vertroosting Gods hebt gewacht, maar door hen niet getroost, integendeel door hen gehoond wordt! zie, spoedig zal het anders met u worden, Ik 2) zal uwe stenen, waaruit Ik, opbouwen zal, gans sierlijk leggen, zo dat zij op zich zelven reeds een prachtig aanzien hebben (1 Peter 2:5), en Ik zal u op saffieren, hemelsblauwe edelstenen (Exodus 24:10; Exodus 28:18) grondvesten (Ephesians 2:20).

1) Men lette op den benauwenden en ellendigen staat, waarin de Kerk, door Gods voorzienigheid gebracht was. Gij verdrukte, gij arme en behoeftige gemeente, die door onweder voortgedreven zijt, gelijk een schip, door een storm van zijn ankers gedreven en in den Oceaan slingerende voortgerukt, daar het door de golven staat verslonden te worden; en in dezen staat wordt gij niet door een enigen mededogenden vriend getroost, die in uwe noden deel neemt of u enigen raad en bemoedigenden troost geven wil, noch u enige hope heeft gegeven door de verzachting uwer rampen of een uitzicht van verlossing uit dezelve. Dusdanig was de toestand der Joden in Babel, en ook naderhand voor een tijd onder Antiochus. In zulke omstandigheden bevonden zich ook veelmalen de Christenkerken, en sommige gelovigen in het bijzonder. Van buiten strijd, van binnen vrees, gelijk de discipelen in den storm op het punt om te vergaan. En waar is dan hun geloof? .

2) De Heere neemt kennis van den benauwden toestand van Zijn kerk. Jehova-Jezus is al hare benauwdheden benauwd geweest, en daarom treedt Hij hier vertroostend niet alleen op, maar geeft ook de heerlijkste en rijkste beloften.

Hij zal geven sieraad voor as, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; want Hij, Hij alleen, maar Hij ook vast en zeker, zal de stenen der Kerk gans sierlijk leggen, ja, Hij zal haar op saffieren grondvesten, of zoals er letterlijk staat: Ik zal in spiesglans uwe stenen leggen, en u op saffieren grondvesten. (De Engelse Godgeleerden vertalen: Ik zal uw stenen leggen in een diamant).

In spiesglans of in diamant, beide wil zeggen, zo vast en zeker mogelijk. 12. En uwe glasvensters zal Ik (Openbaring :6; 22:1) kristallijnen maken, zodat de stralen der zon geheel onverzwakt kunnen binnendringen (2 Corinthians 3:18), en uwe poorten van robijnstenen, of vuurkleurige stenen (Exodus 28:12), als die alleen diegenen binnenlaten, die uit de grote verdrukking zijn gekomen en hun klederen hebben wit gewassen in het bloed des Lams (Openbaring :14), en uwe ganse landpale, uwe grenzen van aangename stenen, waardoor de grond om u en onder u tot een kostbaar mozaïek zal verbonden zijn, tot een zinnebeeld der schone menigte van geestesgaven, die inwendig openbaar worden (1 Corinthians 12:4 vv.).

1) Uit de zinnebeeldige en dichterlijke voorstelling dezer twee verzen blijkt zo middagklaar, dat hier aan Jeruzalem een staat van luister en rijkdom beloofd wordt, die alle begrip te boven gaat. Johannes zelfs, wanneer hij het hemelse Jeruzalem in al zijne pracht en heerlijkheid wil tekenen, gebruikt dezelfde kleuren voor zijne schilderij in zijne Openbaring. (Isaiah 21:1). En zou men dan dit geheel verklaren kunnen zelfs van de bloeiendste tijden des Jodendoms staande den tweeden tempel?

Onze plaats is de grondplaats voor Tob. 13:20 v. en Revelation 1:18, Het kleurenhout des pretiosen, waarin het nieuwe Jeruzalem pronkt, is meer dan kinderlijke schildering. Van waar hebben dan de edelstenen hun bekoorlijkheid? De hoogste reden dezer bekoorlijkheid is, dat in de ganse natuur alles tot het licht zich verheft, en dat de edelstenen onder de stenen den hoogsten trap voorstellen van dit streven om het licht in zich zelven op te nemen. Het is de voortgang van het zelf ontwikkelen der Goddelijke heerlijkheid, die zich in de opklimming van het kleurenspel en de doorzichtigheid der edelstenen afspiegelt. Ook de stenen-wereld sluit een weerschijn der eeuwige lichten in zich, wanneer God "Vader der lichten" (James 1:16) wordt genoemd, en de zaligen der eeuwigheid zullen deze stenen typen in de woorden Gods kunnen overzetten, waaruit zij hun wezen hebben.

Reeds onze fysiek, wanneer zij zoekt te gevoelen, wat in deze schepping kristal, diamant, edelgesteenten, goud betekenen, zal in deze zien relikwieën van de verlorene heerlijkheid der aarde, of voorlopige voortbrengsels van hare toekomstige volledige herschepping. De spraak der Schrift is meer den gelijkenis; zij heeft een wezenlijken samenhang met de werkelijkheid.

Met deze kostelijke en heerlijke benamingen wordt hier voorspeld, waarin de eer en heerlijkheid der Kerk zou bestaan.

Deze beelden drukken uit, de kennis, gerechtigheid en ook de heiligheid, de eigenschappen van het beeld Gods, welke de Kerk in het algemeen en de gelovigen in het bijzonder zouden vertonen.

Vers 11

11. Gij thans nog verdrukte, door onweder voortgedrevene, als wilde dit in alle woede tegen u uitbarsten, ongetrooste 1) die zo lang op ene vertroosting Gods hebt gewacht, maar door hen niet getroost, integendeel door hen gehoond wordt! zie, spoedig zal het anders met u worden, Ik 2) zal uwe stenen, waaruit Ik, opbouwen zal, gans sierlijk leggen, zo dat zij op zich zelven reeds een prachtig aanzien hebben (1 Peter 2:5), en Ik zal u op saffieren, hemelsblauwe edelstenen (Exodus 24:10; Exodus 28:18) grondvesten (Ephesians 2:20).

1) Men lette op den benauwenden en ellendigen staat, waarin de Kerk, door Gods voorzienigheid gebracht was. Gij verdrukte, gij arme en behoeftige gemeente, die door onweder voortgedreven zijt, gelijk een schip, door een storm van zijn ankers gedreven en in den Oceaan slingerende voortgerukt, daar het door de golven staat verslonden te worden; en in dezen staat wordt gij niet door een enigen mededogenden vriend getroost, die in uwe noden deel neemt of u enigen raad en bemoedigenden troost geven wil, noch u enige hope heeft gegeven door de verzachting uwer rampen of een uitzicht van verlossing uit dezelve. Dusdanig was de toestand der Joden in Babel, en ook naderhand voor een tijd onder Antiochus. In zulke omstandigheden bevonden zich ook veelmalen de Christenkerken, en sommige gelovigen in het bijzonder. Van buiten strijd, van binnen vrees, gelijk de discipelen in den storm op het punt om te vergaan. En waar is dan hun geloof? .

2) De Heere neemt kennis van den benauwden toestand van Zijn kerk. Jehova-Jezus is al hare benauwdheden benauwd geweest, en daarom treedt Hij hier vertroostend niet alleen op, maar geeft ook de heerlijkste en rijkste beloften.

Hij zal geven sieraad voor as, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; want Hij, Hij alleen, maar Hij ook vast en zeker, zal de stenen der Kerk gans sierlijk leggen, ja, Hij zal haar op saffieren grondvesten, of zoals er letterlijk staat: Ik zal in spiesglans uwe stenen leggen, en u op saffieren grondvesten. (De Engelse Godgeleerden vertalen: Ik zal uw stenen leggen in een diamant).

In spiesglans of in diamant, beide wil zeggen, zo vast en zeker mogelijk. 12. En uwe glasvensters zal Ik (Openbaring :6; 22:1) kristallijnen maken, zodat de stralen der zon geheel onverzwakt kunnen binnendringen (2 Corinthians 3:18), en uwe poorten van robijnstenen, of vuurkleurige stenen (Exodus 28:12), als die alleen diegenen binnenlaten, die uit de grote verdrukking zijn gekomen en hun klederen hebben wit gewassen in het bloed des Lams (Openbaring :14), en uwe ganse landpale, uwe grenzen van aangename stenen, waardoor de grond om u en onder u tot een kostbaar mozaïek zal verbonden zijn, tot een zinnebeeld der schone menigte van geestesgaven, die inwendig openbaar worden (1 Corinthians 12:4 vv.).

1) Uit de zinnebeeldige en dichterlijke voorstelling dezer twee verzen blijkt zo middagklaar, dat hier aan Jeruzalem een staat van luister en rijkdom beloofd wordt, die alle begrip te boven gaat. Johannes zelfs, wanneer hij het hemelse Jeruzalem in al zijne pracht en heerlijkheid wil tekenen, gebruikt dezelfde kleuren voor zijne schilderij in zijne Openbaring. (Isaiah 21:1). En zou men dan dit geheel verklaren kunnen zelfs van de bloeiendste tijden des Jodendoms staande den tweeden tempel?

Onze plaats is de grondplaats voor Tob. 13:20 v. en Revelation 1:18, Het kleurenhout des pretiosen, waarin het nieuwe Jeruzalem pronkt, is meer dan kinderlijke schildering. Van waar hebben dan de edelstenen hun bekoorlijkheid? De hoogste reden dezer bekoorlijkheid is, dat in de ganse natuur alles tot het licht zich verheft, en dat de edelstenen onder de stenen den hoogsten trap voorstellen van dit streven om het licht in zich zelven op te nemen. Het is de voortgang van het zelf ontwikkelen der Goddelijke heerlijkheid, die zich in de opklimming van het kleurenspel en de doorzichtigheid der edelstenen afspiegelt. Ook de stenen-wereld sluit een weerschijn der eeuwige lichten in zich, wanneer God "Vader der lichten" (James 1:16) wordt genoemd, en de zaligen der eeuwigheid zullen deze stenen typen in de woorden Gods kunnen overzetten, waaruit zij hun wezen hebben.

Reeds onze fysiek, wanneer zij zoekt te gevoelen, wat in deze schepping kristal, diamant, edelgesteenten, goud betekenen, zal in deze zien relikwieën van de verlorene heerlijkheid der aarde, of voorlopige voortbrengsels van hare toekomstige volledige herschepping. De spraak der Schrift is meer den gelijkenis; zij heeft een wezenlijken samenhang met de werkelijkheid.

Met deze kostelijke en heerlijke benamingen wordt hier voorspeld, waarin de eer en heerlijkheid der Kerk zou bestaan.

Deze beelden drukken uit, de kennis, gerechtigheid en ook de heiligheid, de eigenschappen van het beeld Gods, welke de Kerk in het algemeen en de gelovigen in het bijzonder zouden vertonen.

Vers 13

13. En al uwe kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn 1) zodat zij geen menselijk onderwijs meer nodig hebben (Jeremiah 31:34. Joel 3:1 v. John 6:45. 1 Thessalonians 4:9. 1 John 2:20), en de vrede uwer kinderen zal in tegenstelling tegen den vroegeren in- en uitwendigen nood groot zijn 2) volkomen heil en volmaakte zaligheid zal Ik hun verlenen. 1) Dit is ene belofte van den Geest der volmaking. Onze Heiland haalt deze plaats aan met toepassing op de genade van het Evangelie en doet dezelve hare vervulling hebben in allen, die daartoe gebracht worden, mits zij in Hem geloven. John 6:45. Er is geschreven in de Profeten: zij zullen allen van God geleerd zijn, waaruit Hij dat gevolg trekt, dat deze, en deze alleen, door het geloof tot Hem komen, die gehoord en geleerd hebben van den Vader, die door Hem geleerd zijn, gelijk Hij de waarheid is in Jezus (Ephesians 4:21). Er zal een overvloedige uitstorting zijn van den Geest der genade op de Christenen, om hen allen te leren. (John 14:26).

Hoe heerlijk moet de gemeente des Nieuwen Verbonds zijn! O waren onze gemeenten alzo! maar hoe ver zijn zij van zulk een roem verwijderd.

Mensen kunnen ons veel voorleggen en voordoen, maar zij kunnen ons niet bekeren, niet ons hart veranderen, ons niet nieuwe mensen maken. Dat kan God alleen en dat doet God alleen.

2) Het tweede staat met het eerste in het nauwste verband. De door God onderwezenen, zullen niet alleen uit- maar ook inwendigen vrede hebben. Vrede naar buiten en vrede naar binnen. Zij zullen genieten een vrede, die alle verstand te boven gaat.

Vers 13

13. En al uwe kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn 1) zodat zij geen menselijk onderwijs meer nodig hebben (Jeremiah 31:34. Joel 3:1 v. John 6:45. 1 Thessalonians 4:9. 1 John 2:20), en de vrede uwer kinderen zal in tegenstelling tegen den vroegeren in- en uitwendigen nood groot zijn 2) volkomen heil en volmaakte zaligheid zal Ik hun verlenen. 1) Dit is ene belofte van den Geest der volmaking. Onze Heiland haalt deze plaats aan met toepassing op de genade van het Evangelie en doet dezelve hare vervulling hebben in allen, die daartoe gebracht worden, mits zij in Hem geloven. John 6:45. Er is geschreven in de Profeten: zij zullen allen van God geleerd zijn, waaruit Hij dat gevolg trekt, dat deze, en deze alleen, door het geloof tot Hem komen, die gehoord en geleerd hebben van den Vader, die door Hem geleerd zijn, gelijk Hij de waarheid is in Jezus (Ephesians 4:21). Er zal een overvloedige uitstorting zijn van den Geest der genade op de Christenen, om hen allen te leren. (John 14:26).

Hoe heerlijk moet de gemeente des Nieuwen Verbonds zijn! O waren onze gemeenten alzo! maar hoe ver zijn zij van zulk een roem verwijderd.

Mensen kunnen ons veel voorleggen en voordoen, maar zij kunnen ons niet bekeren, niet ons hart veranderen, ons niet nieuwe mensen maken. Dat kan God alleen en dat doet God alleen.

2) Het tweede staat met het eerste in het nauwste verband. De door God onderwezenen, zullen niet alleen uit- maar ook inwendigen vrede hebben. Vrede naar buiten en vrede naar binnen. Zij zullen genieten een vrede, die alle verstand te boven gaat.

Vers 15

15. Ziet, zij zullen zich zeker vergaderen, 1) doch niet uit Mij; 2) vijanden van allerlei aard zullen zich wel tegen u verenigen en opmaken, om u uit te roeien; doch het zal niet zijn door Mij alzo beschikt, om u als vroeger te straffen. Ik zal het hun niet doen gelukken (Romans 8:31 vv.); wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen, opdat gij in veiligheid moogt zijn.

1) Gij ziet ook hier dat de verzekerdheid gene rustbank is, waarop men zich kan neerleggen; neen, de vrees, de strijd, de moeite is er onafscheidelijk aan verbonden. Men moet weten, waar men staat en waar men heengaat; daarvan moet men verzekerd zijn; doch overigens moet men aan allerlei pijlen ten doel staan, en allerlei moeite zich getroosten. Paulus zei: van buiten strijd, van binnen vrees 2 Corinthians 7:5, en zo is het ook. Als gij aan boord zijt, en het commando hebt, zo moet gij weten, waar het noorden ligt, gij moet een kompas hebben, en daarenboven nog andere instrumenten en kaarten. Gij moet weten waar gij zijt, en waar gij heengaat; doch dit bevrijdt u niet van den mogelijken kamp met tegenwind en storm en duizend andere moeilijkheden en gevaren; neen, maar met de ene zekerheid die gij hebt, verontrust gij u niet over al de andere onzekerheden. De verzekerdheid des geloofs bestaat alleen daarin, dat men gerust is op het Woord van God, ook wanneer alle uiterlijke omstandigheden ons tegen zijn.

2) Niet uit Mij, d. i. niet met de goedkeuring Gods, niet dewijl zij, gelijk vroeger Nebukadnezer, daartoe als instrumenten Gods worden gebruikt. Wat deze vijanden zouden doen, was niet door God bevolen. Daarom heeft dat "niet uit Mij, " ook de betekenis: terwijl Ik het zeer afkeur en hen Mijn toorn er voor zal doen ervaren.

Vitringa is van gevoelen, dat in het eerste gedeelte van de uitwendige, en in het tweede gedeelte van de inwendige vijanden der Kerk sprake is, maar o. i. ten onrechte. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

Vers 15

15. Ziet, zij zullen zich zeker vergaderen, 1) doch niet uit Mij; 2) vijanden van allerlei aard zullen zich wel tegen u verenigen en opmaken, om u uit te roeien; doch het zal niet zijn door Mij alzo beschikt, om u als vroeger te straffen. Ik zal het hun niet doen gelukken (Romans 8:31 vv.); wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen, opdat gij in veiligheid moogt zijn.

1) Gij ziet ook hier dat de verzekerdheid gene rustbank is, waarop men zich kan neerleggen; neen, de vrees, de strijd, de moeite is er onafscheidelijk aan verbonden. Men moet weten, waar men staat en waar men heengaat; daarvan moet men verzekerd zijn; doch overigens moet men aan allerlei pijlen ten doel staan, en allerlei moeite zich getroosten. Paulus zei: van buiten strijd, van binnen vrees 2 Corinthians 7:5, en zo is het ook. Als gij aan boord zijt, en het commando hebt, zo moet gij weten, waar het noorden ligt, gij moet een kompas hebben, en daarenboven nog andere instrumenten en kaarten. Gij moet weten waar gij zijt, en waar gij heengaat; doch dit bevrijdt u niet van den mogelijken kamp met tegenwind en storm en duizend andere moeilijkheden en gevaren; neen, maar met de ene zekerheid die gij hebt, verontrust gij u niet over al de andere onzekerheden. De verzekerdheid des geloofs bestaat alleen daarin, dat men gerust is op het Woord van God, ook wanneer alle uiterlijke omstandigheden ons tegen zijn.

2) Niet uit Mij, d. i. niet met de goedkeuring Gods, niet dewijl zij, gelijk vroeger Nebukadnezer, daartoe als instrumenten Gods worden gebruikt. Wat deze vijanden zouden doen, was niet door God bevolen. Daarom heeft dat "niet uit Mij, " ook de betekenis: terwijl Ik het zeer afkeur en hen Mijn toorn er voor zal doen ervaren.

Vitringa is van gevoelen, dat in het eerste gedeelte van de uitwendige, en in het tweede gedeelte van de inwendige vijanden der Kerk sprake is, maar o. i. ten onrechte. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

Vers 16

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 17. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, zal nooit zijn doel bereiken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, om u aan te klagen, zult gij verdoemen, van eigen schuld overtuigen. Dit, dat elk vijandelijk wapen te niet, en elke tong, die aanklaagt, te schande wordt, die onverwinbaarheid in den krijg en die onaantastbaarheid in het gericht is, in het nieuwe Jeruzalem, de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij 1), door Mij hun verworven en toegedeeld, spreekt de HEERE, die zeker houdt, wat Hij eenmaal heeft toegezegd.

1) De vervulling dezer profetie moge reeds nu en dan een voorspel hebben, de gehele vervulling en volkomen verwezenlijking wachten wij eerst in latere tijden.

Dit is het ganse Evangelie: onze gerechtigheid is uit God. Opmerkelijk, niet waar, dat juist Israël gevallen is door zijne eigene gerechtigheid op te richten. Ja, onze gerechtigheid is uit God, in Christus, dus is er gene gerechtigheid in ons. Doordringen wij ons van dit denkbeeld, van deze waarheid, want zij is onze troost. Waar God ons vindt, daar vindt Hij ons als zondaren in ons bloed. Hij vond Abraham bij de afgoden en Israël bij de ijdelheden. Wij hebben ene zondige ikheid; deze kunnen wij uit ons zelven niet wegnemen, en toch moeten wij ene andere ikheid hebben. Deze alleen kan God ons geven, want Christus is deze andere ikheid. Daarom zei Paulus en moet ieder onzer kunnen zeggen: Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik in het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad heeft, en Zich zelven voor mij overgegeven heeft (Galatians 2:20). Wij moeten voor Christus leven, gelijk Hij voor ons gestorven is, uit liefde. En wie zou ons daartoe kunnen brengen, dan God alleen? Even als er in het hart van den kunstenaar zeker punt moet geraakt worden, waardoor de wereld der kunst voor hem opengaat, zo moet ook bij den zondaar een zeker punt in zijn hart geraakt worden, waardoor de wereld des Geestes Gods voor hem opengaat.

God zal de rechtvaardigheid hunner zaak in een helder licht brengen voor de mensen; zij is bij Hem, want Hij kent ze, zij is met Hem, want Hij zal ze openlijk verklaren. Of, hun vergelding voor hun gerechtigheid, en voor al datgene, wat zij onrechtvaardig geleden hebben, is van God, dien God, die op aarde richt en bij Wie gewis ene beloning is voor de rechtvaardigen. Of, hun gerechtigheid zelf al, dat in hun goed en recht is uit God, die ze in hen werkt; zij is van Christus, die hen tot rechtvaardigheid is gemaakt. In elk, voor wie God een erfenis voor het toekomstige bestemd heeft, zal Hij ook nu gerechtigheid werken.

Vers 16

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden.

16. Zie, ik heb den wapensmid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, om ene spies of pijl of ander krijgswapen te vervaardigen, en die het instrument (Genesis 27:3) voortbrengt tot zijn werk, zodat het aan zijne bestemming kan beantwoorden; ook heb Ik den verderver geschapen, die dat instrument ter hand neemt om te vernielen. 1)

1) Men kan aan enen eigenlijken smid en zijne verrichtingen denken, voor zover hij de voornaamste maken is van oorlogs- en folterwerktuig, maar zo, dat onder het ene voorbeeld van den smid alle andere werkmeesters van geweld en boosheid begrepen worden. Dezen smid heeft God geschapen; hij hangt dus in al zijn werk van God af, en kan niets anders doen dan God hem toelaat. Verstaat men onder "den verderver" den zodanige, die het instrument, door den smid toebereid, ten kwade gebruikt, dan is de zin deze, dat de kerk onder alle vervolgingen veilig zou zijn, naardien de maken en de gebruiker van de werktuigen des gewelds beide onder Gods bestuur stonden. 17. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, zal nooit zijn doel bereiken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, om u aan te klagen, zult gij verdoemen, van eigen schuld overtuigen. Dit, dat elk vijandelijk wapen te niet, en elke tong, die aanklaagt, te schande wordt, die onverwinbaarheid in den krijg en die onaantastbaarheid in het gericht is, in het nieuwe Jeruzalem, de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij 1), door Mij hun verworven en toegedeeld, spreekt de HEERE, die zeker houdt, wat Hij eenmaal heeft toegezegd.

1) De vervulling dezer profetie moge reeds nu en dan een voorspel hebben, de gehele vervulling en volkomen verwezenlijking wachten wij eerst in latere tijden.

Dit is het ganse Evangelie: onze gerechtigheid is uit God. Opmerkelijk, niet waar, dat juist Israël gevallen is door zijne eigene gerechtigheid op te richten. Ja, onze gerechtigheid is uit God, in Christus, dus is er gene gerechtigheid in ons. Doordringen wij ons van dit denkbeeld, van deze waarheid, want zij is onze troost. Waar God ons vindt, daar vindt Hij ons als zondaren in ons bloed. Hij vond Abraham bij de afgoden en Israël bij de ijdelheden. Wij hebben ene zondige ikheid; deze kunnen wij uit ons zelven niet wegnemen, en toch moeten wij ene andere ikheid hebben. Deze alleen kan God ons geven, want Christus is deze andere ikheid. Daarom zei Paulus en moet ieder onzer kunnen zeggen: Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik in het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad heeft, en Zich zelven voor mij overgegeven heeft (Galatians 2:20). Wij moeten voor Christus leven, gelijk Hij voor ons gestorven is, uit liefde. En wie zou ons daartoe kunnen brengen, dan God alleen? Even als er in het hart van den kunstenaar zeker punt moet geraakt worden, waardoor de wereld der kunst voor hem opengaat, zo moet ook bij den zondaar een zeker punt in zijn hart geraakt worden, waardoor de wereld des Geestes Gods voor hem opengaat.

God zal de rechtvaardigheid hunner zaak in een helder licht brengen voor de mensen; zij is bij Hem, want Hij kent ze, zij is met Hem, want Hij zal ze openlijk verklaren. Of, hun vergelding voor hun gerechtigheid, en voor al datgene, wat zij onrechtvaardig geleden hebben, is van God, dien God, die op aarde richt en bij Wie gewis ene beloning is voor de rechtvaardigen. Of, hun gerechtigheid zelf al, dat in hun goed en recht is uit God, die ze in hen werkt; zij is van Christus, die hen tot rechtvaardigheid is gemaakt. In elk, voor wie God een erfenis voor het toekomstige bestemd heeft, zal Hij ook nu gerechtigheid werken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 54". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-54.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile