Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 79

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 79

PSALM 79.

GEBED TEGEN DE VIJANDEN DER WAARHEID EN HUN DWINGELANDIJ.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 79

PSALM 79.

GEBED TEGEN DE VIJANDEN DER WAARHEID EN HUN DWINGELANDIJ.

Vers 1

1. Een Psalm van Asaf, van een dichter uit die zangersfamilie (1 Chronicles 25:31 ).

Hoe minder tussen dezen en den vorigen Psalm ene verwantschap te vinden is, des te meer met Psalms 74:1; even als daar, zo worden wij ook hier in den tijd na de Chaldeeuwse catastrofe verplaatst, en dient onze Psalm den 74sten tot aanvulling (2 Kings 25:22 Aanm); in Makk. 7:16, wordt aan Psalms 79:2, Psalms 79:3 gedacht.

I. Psalms 79:1-Psalms 79:4. De Psalm begint met ene klagende schildering van de ellende, die over Gods volk en huis, over het heilige land en de heilige stad gekomen is.

O God! Heidenen, de horden der Chaldeeën, zijn gekomen in Uwe erfenis, in het heilige land; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd en geheel verwoest (Psalms 74:3, Klaagt. 1:10), zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld (Micah 3:12. Jeremiah 52:12).

Vers 1

1. Een Psalm van Asaf, van een dichter uit die zangersfamilie (1 Chronicles 25:31 ).

Hoe minder tussen dezen en den vorigen Psalm ene verwantschap te vinden is, des te meer met Psalms 74:1; even als daar, zo worden wij ook hier in den tijd na de Chaldeeuwse catastrofe verplaatst, en dient onze Psalm den 74sten tot aanvulling (2 Kings 25:22 Aanm); in Makk. 7:16, wordt aan Psalms 79:2, Psalms 79:3 gedacht.

I. Psalms 79:1-Psalms 79:4. De Psalm begint met ene klagende schildering van de ellende, die over Gods volk en huis, over het heilige land en de heilige stad gekomen is.

O God! Heidenen, de horden der Chaldeeën, zijn gekomen in Uwe erfenis, in het heilige land; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd en geheel verwoest (Psalms 74:3, Klaagt. 1:10), zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld (Micah 3:12. Jeremiah 52:12).

Vers 2

2. Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten 1) hun slachtoffers, aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven, het vlees Uwer gunstgenoten; (want Israël is toch altijd, hoewel om de zonde gestraft, ene gemeente van gunstelingen) aan het gedierte des lands (Jeremiah 7:32; Jeremiah 16:4).

1) De dichter is een echt Zionskind. Hij bepaalt er God bij dat het geen heidenen zijn, wier bloed vergoten is, maar Zijne knechten, leden van het volk des Verbonds, met wie God een verbond had opgericht, en die Hij tot Zijne knechten had aangenomen-

Vers 2

2. Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten 1) hun slachtoffers, aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven, het vlees Uwer gunstgenoten; (want Israël is toch altijd, hoewel om de zonde gestraft, ene gemeente van gunstelingen) aan het gedierte des lands (Jeremiah 7:32; Jeremiah 16:4).

1) De dichter is een echt Zionskind. Hij bepaalt er God bij dat het geen heidenen zijn, wier bloed vergoten is, maar Zijne knechten, leden van het volk des Verbonds, met wie God een verbond had opgericht, en die Hij tot Zijne knechten had aangenomen-

Vers 3

3. Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem de heilige stad, de stad des vredes Genesis 14:18 ), als water vergoten; het bloed stroomde alsof het water ware; en er was niemand, die hen begroef, daar zo velen in ballingschap werden weggesleept, anderen door vrees voor de vijanden werden teruggehouden, en vooral omdat de menigte te groot was.

Vers 3

3. Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem de heilige stad, de stad des vredes Genesis 14:18 ), als water vergoten; het bloed stroomde alsof het water ware; en er was niemand, die hen begroef, daar zo velen in ballingschap werden weggesleept, anderen door vrees voor de vijanden werden teruggehouden, en vooral omdat de menigte te groot was.

Vers 4

4. Wij zijn in veel ergere mate, dan toen men alzo in David's dagen klaagde (Psalms 44:14), onzen naburen ene smaadheid geworden, een spot en schimp dien, die rondom ons zijn, inzonderheid den vijandigen Edomieten (Psalms 79:12).

De profeet toont hier, tot welke uitersten God Zijne Kerk soms laat vervallen, ter beproeving van haar geloof, voordat Hij Zijne hand uitstrekt om haar te redden.

Een andere beweegreden, om het medelijden Gods in te roepen. Want hoe heviger de goddelozen ons bespringen, des te dichter bij schittert de hoop op verlossing, dewijl door God volstrekt niet hun moedwil te verdragen is, wanneer deze zo overmoedig wordt geopenbaard, vooral wanneer zij overvloeit van minachting jegens Gods heiligen Naam..

5.

II. Psalms 79:5-Psalms 79:8. Op de klagende schildering van ene ellende, die nog in hare gevolgen voortduurt, volgt de klagende vraag: "Hoe lang, Heere!" Daarin liet de afwerende bede, dat uit het "lang" niet een "voor eeuwig" worde.

Vers 4

4. Wij zijn in veel ergere mate, dan toen men alzo in David's dagen klaagde (Psalms 44:14), onzen naburen ene smaadheid geworden, een spot en schimp dien, die rondom ons zijn, inzonderheid den vijandigen Edomieten (Psalms 79:12).

De profeet toont hier, tot welke uitersten God Zijne Kerk soms laat vervallen, ter beproeving van haar geloof, voordat Hij Zijne hand uitstrekt om haar te redden.

Een andere beweegreden, om het medelijden Gods in te roepen. Want hoe heviger de goddelozen ons bespringen, des te dichter bij schittert de hoop op verlossing, dewijl door God volstrekt niet hun moedwil te verdragen is, wanneer deze zo overmoedig wordt geopenbaard, vooral wanneer zij overvloeit van minachting jegens Gods heiligen Naam..

5.

II. Psalms 79:5-Psalms 79:8. Op de klagende schildering van ene ellende, die nog in hare gevolgen voortduurt, volgt de klagende vraag: "Hoe lang, Heere!" Daarin liet de afwerende bede, dat uit het "lang" niet een "voor eeuwig" worde.

Vers 5

5. a) Hoe lang 1), HEERE! zult Gij eeuwiglijk (liever: onverbiddelijk) toornen? zal Uw ijver als vuur branden? (Exodus 20:5. Deuteronomy 29:20). a) Psalms 89:47.

1) In dit hoelang straalt duidelijk het geloof door, dat er weer een tijd van barmhartigheid en genade zal komen, dat er geen eeuwig blijvende toorn des Heren is over zijn erfdeel. Ja, met dit hoe lang doet de dichter hier een beroep op `s Heren getrouwheid jegens Zijn volk, en spreekt hij het geloof uit dat Gods trouw door de trouweloosheid van Zijn volk niet wordt te niet gedaan.

Vers 5

5. a) Hoe lang 1), HEERE! zult Gij eeuwiglijk (liever: onverbiddelijk) toornen? zal Uw ijver als vuur branden? (Exodus 20:5. Deuteronomy 29:20). a) Psalms 89:47.

1) In dit hoelang straalt duidelijk het geloof door, dat er weer een tijd van barmhartigheid en genade zal komen, dat er geen eeuwig blijvende toorn des Heren is over zijn erfdeel. Ja, met dit hoe lang doet de dichter hier een beroep op `s Heren getrouwheid jegens Zijn volk, en spreekt hij het geloof uit dat Gods trouw door de trouweloosheid van Zijn volk niet wordt te niet gedaan.

Vers 6

6. a) Stort integendeel, daar toch dat uur moet komen, waarop Uw toorn zich van Uwe gemeente tegen de wereld zal keren, in wier macht zij nu is overgegaan, stort Uwe grimmigheid uit over de Heidenen, die U met kennen, en over de koninkrijken, die Uwen naam niet aanroepen.

Vers 6

6. a) Stort integendeel, daar toch dat uur moet komen, waarop Uw toorn zich van Uwe gemeente tegen de wereld zal keren, in wier macht zij nu is overgegaan, stort Uwe grimmigheid uit over de Heidenen, die U met kennen, en over de koninkrijken, die Uwen naam niet aanroepen.

Vers 7

7. Want men heeft Jakob, Uw uitverkoren volk, opgegeten, en zij hebben zijne liefelijke woning verwoest, dat naar Uwe gerechtigheid niet ongewroken kan blijven. (Jeremiah 10:25 Jeremiah 10:25).

Dit is het onderscheid: over alle ongelovigen vertoornt God voor eeuwig; over de gelovigen vertoornt God ook wel, wanneer zij straf verdiend hebben maar niet eeuwig, Hij laat hen ene kleine, tijdelijke roede en kastijding ondervinden tot hun verbetering..

Het oordeel begint hij het huis Gods (1 Peter 4:17), maar het gaat ook op diegenen over, van welke God zich als werktuigen tegen de zonde bediend heeft; het onweder van Gods toorn blijft altijd ten laatste staan over de wereld, die vijandig tegenover Zijne gemeente staat..

Vers 7

7. Want men heeft Jakob, Uw uitverkoren volk, opgegeten, en zij hebben zijne liefelijke woning verwoest, dat naar Uwe gerechtigheid niet ongewroken kan blijven. (Jeremiah 10:25 Jeremiah 10:25).

Dit is het onderscheid: over alle ongelovigen vertoornt God voor eeuwig; over de gelovigen vertoornt God ook wel, wanneer zij straf verdiend hebben maar niet eeuwig, Hij laat hen ene kleine, tijdelijke roede en kastijding ondervinden tot hun verbetering..

Het oordeel begint hij het huis Gods (1 Peter 4:17), maar het gaat ook op diegenen over, van welke God zich als werktuigen tegen de zonde bediend heeft; het onweder van Gods toorn blijft altijd ten laatste staan over de wereld, die vijandig tegenover Zijne gemeente staat..

Vers 8

8. a) Gedenk ons de vorige misdaden niet 1), naar de overtredingen der vaderen, die van den tijd der vaderen zijn gepleegd, en wier ongerechtigheden wij dragen (Klaagt. 5:6), haast U, voordat het geheel met ons gedaan is, laat Uwe barmhartigheid ons voorkomen 2), want wij zijn zeer dun geworden, wij zijn zeer diep terneder geslagen, er is geen moed, gene kracht meer.

a) Isaiah 64:9.

1) De dichter bedoelt niet, gelijk uit Psalms 79:9 blijkt dat het tegenwoordige geslacht, zelf zonder schuld voor de schuld der vaderen moet boeten. Hij bidt als een dergenen, die zich van de zonden der vaderen bekeerd hebben, en die zich nu niet meer kunnen voorstellen, dat zij aan den toorn onderworpen zouden zijn, maar zich beschouwen als deelgenoten der vergevende en verlossende genade..

Het is niet te verwonderen, dat de kinderen de schuld der vaderen afbidden, waar de Wet zegt: dat God de overtredingen der vaderen zal bezoeken aan de kinderen en de zonde wreken aan het derde en vierde geslacht. Doch wel is te letten op de tegenstelling tussen haast u en de vorige misdaden, dewijl indien God in rekening zou brengen, wat de Israëlieten in dezen tijd en voor eeuwen hadden misdreven, de bevrijding nog voor langen tijd zou uitgesteld worden. Derhalve vragen de gelovigen, dat met kwijtschelding van de vroegere misdaden Hij zich haaste, om hulp aan te brengen..

De generaties, de geslachten van een volk, ook als zij door eeuwen van elkaar gescheiden zijn, vormen ene nheid, zijn onverbrekelijk saamverbonden en dit was hij name Israël, die alleen een vader hadden, Abraham, en gelijk nu `s Heren gunst en trouw het gehele volk van alle tijden gold, om hen wel te doen, alzo ook Zijn rechtvaardigheid en waarheid, om hen met Zijne oordelen te bezoeken..

Zij belijden ene lange hardnekkigheid, in welke zij zich tegen God verhard hadden en deze belijdenis komt overeen met de profetische bestraffingen, want de heilige geschiedenis getuigt, dat de straf der ballingschap werd uitgesteld, totdat God vernomen had, dat de boosheid ongeneeslijk was. Isaiah 65:7..

2) De dichter kent God zowel in Zijne rechtvaardigheid en waarheid als in Zijne barmhartigheid en genade. En daarom, nu hij het recht Gods heeft erkend, om de misdaden der voorgeslachten te bezoeken, neemt hij vrijmoedigheid om te pleiten op de barmhartigheid en genade Gods.

9.

III. Psalms 79:9-Psalms 79:12. Aan de bede om wegneming, die reeds in de vorige afdeling tot ene bede werd, die wraak over de vijanden van Gods volk begeerde, sluit zich nu het smeken aan, dat `s Heren genade inroept, en uit een hart komt, dat niets weet van eigene verdienste en eigen kracht, maar zich alleen vasthoudt aan Gods ontferming en Zijne almachtige hulp.

Vers 8

8. a) Gedenk ons de vorige misdaden niet 1), naar de overtredingen der vaderen, die van den tijd der vaderen zijn gepleegd, en wier ongerechtigheden wij dragen (Klaagt. 5:6), haast U, voordat het geheel met ons gedaan is, laat Uwe barmhartigheid ons voorkomen 2), want wij zijn zeer dun geworden, wij zijn zeer diep terneder geslagen, er is geen moed, gene kracht meer.

a) Isaiah 64:9.

1) De dichter bedoelt niet, gelijk uit Psalms 79:9 blijkt dat het tegenwoordige geslacht, zelf zonder schuld voor de schuld der vaderen moet boeten. Hij bidt als een dergenen, die zich van de zonden der vaderen bekeerd hebben, en die zich nu niet meer kunnen voorstellen, dat zij aan den toorn onderworpen zouden zijn, maar zich beschouwen als deelgenoten der vergevende en verlossende genade..

Het is niet te verwonderen, dat de kinderen de schuld der vaderen afbidden, waar de Wet zegt: dat God de overtredingen der vaderen zal bezoeken aan de kinderen en de zonde wreken aan het derde en vierde geslacht. Doch wel is te letten op de tegenstelling tussen haast u en de vorige misdaden, dewijl indien God in rekening zou brengen, wat de Israëlieten in dezen tijd en voor eeuwen hadden misdreven, de bevrijding nog voor langen tijd zou uitgesteld worden. Derhalve vragen de gelovigen, dat met kwijtschelding van de vroegere misdaden Hij zich haaste, om hulp aan te brengen..

De generaties, de geslachten van een volk, ook als zij door eeuwen van elkaar gescheiden zijn, vormen ene nheid, zijn onverbrekelijk saamverbonden en dit was hij name Israël, die alleen een vader hadden, Abraham, en gelijk nu `s Heren gunst en trouw het gehele volk van alle tijden gold, om hen wel te doen, alzo ook Zijn rechtvaardigheid en waarheid, om hen met Zijne oordelen te bezoeken..

Zij belijden ene lange hardnekkigheid, in welke zij zich tegen God verhard hadden en deze belijdenis komt overeen met de profetische bestraffingen, want de heilige geschiedenis getuigt, dat de straf der ballingschap werd uitgesteld, totdat God vernomen had, dat de boosheid ongeneeslijk was. Isaiah 65:7..

2) De dichter kent God zowel in Zijne rechtvaardigheid en waarheid als in Zijne barmhartigheid en genade. En daarom, nu hij het recht Gods heeft erkend, om de misdaden der voorgeslachten te bezoeken, neemt hij vrijmoedigheid om te pleiten op de barmhartigheid en genade Gods.

9.

III. Psalms 79:9-Psalms 79:12. Aan de bede om wegneming, die reeds in de vorige afdeling tot ene bede werd, die wraak over de vijanden van Gods volk begeerde, sluit zich nu het smeken aan, dat `s Heren genade inroept, en uit een hart komt, dat niets weet van eigene verdienste en eigen kracht, maar zich alleen vasthoudt aan Gods ontferming en Zijne almachtige hulp.

Vers 9

9. Help ons, o God onzes heils! daar wij ons zelven niet kunnen redden en helpen, ter oorzake van de eer Uws naams, omdat Gij ook nu betoont te zijn, gelijk Gij van ouds af bewezen hebt; en red ons uit onze ellende, en doe verzoening over onze zonde, door welke wij die smart over ons hebben gebracht; verhoor ons om Uws naams 1) wil, van welken Gij eens voor Mozes gepredikt hebt (Exodus 34:5).

1) Tot tweemalen toe spreekt hier de heilige zanger van den Naam Gods. Dit is niet zonder betekenis. Want daarmee belijdt hij het, dat er niets in Israël is, waarom God Zijne barmhartigheid en genade over Zijn volk zou doen komen, maar dat de Heere God het enkel en alleen moest doen, om Zijne groten Naams wil.

De heidenen (Psalms 79:10) hadden spottend en ongelovig gevraagd: waar is hun God, maar de dichter dringt er op aan, dat de Heere het openlijk tone, dat Hij er is, dat Hij leeft en regeert. Ja, gelijk Mozes den Heere er bij bepaald had, dat het met Zijn ere gedaan was, indien Hij Israël voor Zijn aangezicht wegdeed, zo pleit ook dit kind van God op diezelfden grond, er zich van bewust zijnde, dat God altijd weer de ere van Zijn Naam zal redden en Zich heerlijk zal openbaren. Hij weet het, dat Gods eer niet verduisterd kan worden, maar hij gevoelt er ook behoefte aan, dat de Heere dit aan de Heidenen tone.

Vers 9

9. Help ons, o God onzes heils! daar wij ons zelven niet kunnen redden en helpen, ter oorzake van de eer Uws naams, omdat Gij ook nu betoont te zijn, gelijk Gij van ouds af bewezen hebt; en red ons uit onze ellende, en doe verzoening over onze zonde, door welke wij die smart over ons hebben gebracht; verhoor ons om Uws naams 1) wil, van welken Gij eens voor Mozes gepredikt hebt (Exodus 34:5).

1) Tot tweemalen toe spreekt hier de heilige zanger van den Naam Gods. Dit is niet zonder betekenis. Want daarmee belijdt hij het, dat er niets in Israël is, waarom God Zijne barmhartigheid en genade over Zijn volk zou doen komen, maar dat de Heere God het enkel en alleen moest doen, om Zijne groten Naams wil.

De heidenen (Psalms 79:10) hadden spottend en ongelovig gevraagd: waar is hun God, maar de dichter dringt er op aan, dat de Heere het openlijk tone, dat Hij er is, dat Hij leeft en regeert. Ja, gelijk Mozes den Heere er bij bepaald had, dat het met Zijn ere gedaan was, indien Hij Israël voor Zijn aangezicht wegdeed, zo pleit ook dit kind van God op diezelfden grond, er zich van bewust zijnde, dat God altijd weer de ere van Zijn Naam zal redden en Zich heerlijk zal openbaren. Hij weet het, dat Gods eer niet verduisterd kan worden, maar hij gevoelt er ook behoefte aan, dat de Heere dit aan de Heidenen tone.

Vers 10

10. Waarom zouden de Heidenen zeggen, wanneer zij ons in dezen toestand aanzien (Joel 2:17. Psalms 115:2): Waar is hun God, op wie zij zich beroemd hebben, dat Hij een almachtig God is en dat zij Zijn uitverkoren volk zijn? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de Heidenen voor onze ogen, nog in onze dagen, bekend worden; laat ons zien hoe de door U gedreigde (Deuteronomy 32:43) wrake komt.

Vers 10

10. Waarom zouden de Heidenen zeggen, wanneer zij ons in dezen toestand aanzien (Joel 2:17. Psalms 115:2): Waar is hun God, op wie zij zich beroemd hebben, dat Hij een almachtig God is en dat zij Zijn uitverkoren volk zijn? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de Heidenen voor onze ogen, nog in onze dagen, bekend worden; laat ons zien hoe de door U gedreigde (Deuteronomy 32:43) wrake komt.

Vers 11

11. Laat het gekerm der gevangenen, die in ballingschap zijn weggevoerd, en van daar tot U roepen, voor Uw aanschijn komen; behoud overig in het leven de kinderen des doods, ons, die zonder Uwe wonderbare hulp zouden moeten omkomen (Psalms 102:21); red ons naar de grootheid Uws arms, naar de eindeloze krachten, waarmee Gij vroeger aan de gevangenis in Egypte een einde maakte.

Vers 11

11. Laat het gekerm der gevangenen, die in ballingschap zijn weggevoerd, en van daar tot U roepen, voor Uw aanschijn komen; behoud overig in het leven de kinderen des doods, ons, die zonder Uwe wonderbare hulp zouden moeten omkomen (Psalms 102:21); red ons naar de grootheid Uws arms, naar de eindeloze krachten, waarmee Gij vroeger aan de gevangenis in Egypte een einde maakte.

Vers 12

12. En geef onzen naburen, in `t bijzonder den Edomieten, die het eerst tot de kennis der waarheid hadden kunnen komen, maar de ongerechtigheden hebben nagejaagd, zevenvoudig weer, naar ene volkomen strafrechterlijke vergelding, in hunnen schoot hunnen smaad, waarmee zij U, o Heere in Uw volk gesmaad hebben 1) (Psalms 137:7. Klaagt. 4:21).

1) Het volk van God heeft het geluk, dat het bij elke nood in de vroegere uitreddingen het onderpand der toekomstige heeft, en daarin een vasten grond van vertrouwen; de wereld, wanneer zij zogenaamd bidt, bidt steeds verzoekende, omdat zij zich van de geschiedenis losrukt..

Reeds genoeg is er over de straf gesproken. En hier bewijzen de gelovigen het helden, dat zij niet zozeer door eigen beledigingen in beweging gezet worden, dan wel van vromen ijver branden, wanneer zij zien, dat de heilige Naam Gods wordt vertreden, welke aandoening, indien zij in onze gemoederen krachtig werkt, gemakkelijk het gebrek aan matiging van het vlees zal te hulpe komen. Doch indien de wijsheid des Geestes er bij komt, zullen onze gebeden het rechtvaardig oordeel Gods te recht onderschrijven..

De dichter vraagt dit niet door wraakzucht gedreven, maar dewijl de ere Gods hem zeer ter harte ging, en de toestand van zijn verdrukt volk hem het hoogste belang inboezemde. Dit was in dien jammerlijken toestand voor dezen Asaf het ergste, dat de Heidenen den hoogheiligen Naam Gods onteerden en daarom hun afgoden stelden boven den enigen en waarachtigen God van Israël. Dit kon, dit mocht niet. Daarom moest aan die Heidenen zevenvoudig vergolden worden, dewijl zij zich tegen God, den Heere, hadden gesteld.

13.

IV. Psalms 79:13. Ten slotte belooft de gemeente, die zich toch voor Gods volk en voor de schapen Zijner weide erkent, en daarom aan de vervulling der te voren uitgesprokene bede niet twijfelt, voor hare redding een eeuwigdurende lof. 13. Zo zullen wij, die, in tegenoverstelling van de naburen, die voor altijd onder Uw oordeel vallen (Psalms 79:12),Uw volk en de schapen Uwer weide zijn (Psalms 74:1; Psalms 95:7; Psalms 100:3), U loven in eeuwigheid voor Uwe hulp en uitredding, en ook op aarde zal Israël Uwe daden niet vergeten, maar het zal U verheerlijken van geslacht tot geslacht; wij zullen Uwen roem vertellen (Psalms 44:9).

Hoe heerlijk zal de dag zijn, wanneer de gehele Kerk triomferende over zonde en smart, over alles, dat zich verhief en tegenstond, den vijand voor eeuwig ontwapend zal zien! Geplaatst in weiden der vreugde en geleid tot de wateren der eeuwige vertroosting, zal die Kerk van eeuw tot eeuw, onafgebroken den lof zingen van haren groten Herder en Opziener, haren Koning en God..

Vers 12

12. En geef onzen naburen, in `t bijzonder den Edomieten, die het eerst tot de kennis der waarheid hadden kunnen komen, maar de ongerechtigheden hebben nagejaagd, zevenvoudig weer, naar ene volkomen strafrechterlijke vergelding, in hunnen schoot hunnen smaad, waarmee zij U, o Heere in Uw volk gesmaad hebben 1) (Psalms 137:7. Klaagt. 4:21).

1) Het volk van God heeft het geluk, dat het bij elke nood in de vroegere uitreddingen het onderpand der toekomstige heeft, en daarin een vasten grond van vertrouwen; de wereld, wanneer zij zogenaamd bidt, bidt steeds verzoekende, omdat zij zich van de geschiedenis losrukt..

Reeds genoeg is er over de straf gesproken. En hier bewijzen de gelovigen het helden, dat zij niet zozeer door eigen beledigingen in beweging gezet worden, dan wel van vromen ijver branden, wanneer zij zien, dat de heilige Naam Gods wordt vertreden, welke aandoening, indien zij in onze gemoederen krachtig werkt, gemakkelijk het gebrek aan matiging van het vlees zal te hulpe komen. Doch indien de wijsheid des Geestes er bij komt, zullen onze gebeden het rechtvaardig oordeel Gods te recht onderschrijven..

De dichter vraagt dit niet door wraakzucht gedreven, maar dewijl de ere Gods hem zeer ter harte ging, en de toestand van zijn verdrukt volk hem het hoogste belang inboezemde. Dit was in dien jammerlijken toestand voor dezen Asaf het ergste, dat de Heidenen den hoogheiligen Naam Gods onteerden en daarom hun afgoden stelden boven den enigen en waarachtigen God van Israël. Dit kon, dit mocht niet. Daarom moest aan die Heidenen zevenvoudig vergolden worden, dewijl zij zich tegen God, den Heere, hadden gesteld.

13.

IV. Psalms 79:13. Ten slotte belooft de gemeente, die zich toch voor Gods volk en voor de schapen Zijner weide erkent, en daarom aan de vervulling der te voren uitgesprokene bede niet twijfelt, voor hare redding een eeuwigdurende lof. 13. Zo zullen wij, die, in tegenoverstelling van de naburen, die voor altijd onder Uw oordeel vallen (Psalms 79:12),Uw volk en de schapen Uwer weide zijn (Psalms 74:1; Psalms 95:7; Psalms 100:3), U loven in eeuwigheid voor Uwe hulp en uitredding, en ook op aarde zal Israël Uwe daden niet vergeten, maar het zal U verheerlijken van geslacht tot geslacht; wij zullen Uwen roem vertellen (Psalms 44:9).

Hoe heerlijk zal de dag zijn, wanneer de gehele Kerk triomferende over zonde en smart, over alles, dat zich verhief en tegenstond, den vijand voor eeuwig ontwapend zal zien! Geplaatst in weiden der vreugde en geleid tot de wateren der eeuwige vertroosting, zal die Kerk van eeuw tot eeuw, onafgebroken den lof zingen van haren groten Herder en Opziener, haren Koning en God..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 79". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-79.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile