Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 9

PSALM 9.

DANKLIED VOOR ENE OVERWINNING OP DE VIJANDEN BEHAALD. 1. Een psalm (Psalms 3:1) van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), Op Mth-Labben 1), begeleid door een muziekinstrument van dien naam, of op ene door dat woord aangegevene wijs te zingen.

1) Het woord wordt op verschillende wijzen overgezet. Sommigen vertalen het "over den dood desgenen, die tussenbeide stond," waarmee dan Goliath zou bedoeld zijn, die Israël beschimpte, als hij tussen de beide legers stond. Anderen "over den dood des zoons" namelijk van Absalom. (vgl. 1 Chronicles 25:31). Weer anderen houden het voor n woord (vgl. Psalms 48:15; Psalms 46:1), hetwelk Luther met het volgende Nbl (wit) vertaalt: "van de schone jeugd," terwijl hij meent, dat deze Psalm moet gezongen worden op de wijze van een lied, dat met die woorden zou aanvangen. De Wette vertaalt het eerste woord door "met meisjesstem" en het tweede: "voor Ben," welke 1 Chronicles 15:18 onder de muzikale Levieten genoemd wordt. Doch ten onrechte. Hoogstwaarschijnlijk geeft het aan de wijze van een volkslied: de dood is bleek, of de bleke dood. Luther's vertaling is geheel verkeerd.

2.

Toen David zijne oorlogen met de Filistijnen gelukkig ten einde gebracht had, zo zeiden wij bij 2 Samuel 21:22, zong bij den Heere dit danklied, dat op dezelfde wijze begint (Psalms 9:2, Psalms 9:3) als Psalms 7:1 (in Psalms 9:18) eindigt. Die beide volgen niet op elkaar, omdat het Boek een voorbeeld wil geven van de verheerlijking van Gods naam op aarde, daarom moest Psalms 8:1 voorafgaan. In den grondtekst is de Psalm naar de orde der letters in het Hebreeën Alfabet gedicht 1); toch is dit niet streng doorgevoerd, omdat altijd de vorm aan de gedachte, die de ziel des dichters beweegt ondergeschikt moet blijven en eerder de vorm dan het wezen lijden moet; de volgende 10de Psalm neemt dan weer enkele letters op, die hier ontbreken, terwijl die in het midden van het Alfabet begint, dit is reeds een uitwendig bewijs, dat de beide Psalmen bij elkaar behoren.

1) De alfabetische vorm is niet slechts een toegift voor het oog, een uitwendig sieraad, maar de lierdichter (vgl. het alfabetische lied ter ere van ene deugdzame huisvrouw in Proverbs 31:10 vers ) beschouwt de rei der spraakelementen als den trap, op welken hij den leerling tot het heiligdom der wijsheid opvoert, of als ene kast met vele afdelingen, in welke hij de proeven van zijne wijsheids-lessen neerlegt de lierdichter (dichter van liederen des gevoels, vgl. Psalms 9:1, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119, 145) acht het al de klavier, waarop hij alle toetsen aanraakt, om zijn gevoel geheel en al uit te drukken; ook de Profeet versmaadt het niet, gelijk uit Nahum 1:3-Nahum 1:7 te zien is, om aan de opvolging der letters invloed toe te staan op de reeks der gedachten..

I. Psalms 9:2-Psalms 9:7. De Psalmist prijst vooreerst die ervaring van den zegerijken bijstand des Allerhoogsten, welken hij onlangs in den strijd met zijne vijanden ondervonden heeft. Vooreerst wekt hij zich zelven op tot een vrolijk prijzen van den Heere (Psalms 9:2, Psalms 9:3) zet vervolgens dit danken voort door er reden van te geven (Psalms 9:4, Psalms 9:5), en breidt dit uit, door de zo even beleefde gerichtsdaad van God, in verband met vele andere, die voorafgegaan zijn, te beschouwen (Psalms 9:6, Psalms 9:7). De hier aangegevene afdelingen omvatten de vijf eerste letters van het Hebreeën alfabet, op deze wijze, dat, terwijl het eerste gedeelte den Alfabetische vorm streng vasthoudt, door viermalen de Alfa te gebruiken, de tweede afdeling slechts met de Beth begint, en de derde zich tussen Gimel en He verdeelt, terwijl de daar tussen liggende Daleth geheel wordt overgeslagen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 9

PSALM 9.

DANKLIED VOOR ENE OVERWINNING OP DE VIJANDEN BEHAALD. 1. Een psalm (Psalms 3:1) van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), Op Mth-Labben 1), begeleid door een muziekinstrument van dien naam, of op ene door dat woord aangegevene wijs te zingen.

1) Het woord wordt op verschillende wijzen overgezet. Sommigen vertalen het "over den dood desgenen, die tussenbeide stond," waarmee dan Goliath zou bedoeld zijn, die Israël beschimpte, als hij tussen de beide legers stond. Anderen "over den dood des zoons" namelijk van Absalom. (vgl. 1 Chronicles 25:31). Weer anderen houden het voor n woord (vgl. Psalms 48:15; Psalms 46:1), hetwelk Luther met het volgende Nbl (wit) vertaalt: "van de schone jeugd," terwijl hij meent, dat deze Psalm moet gezongen worden op de wijze van een lied, dat met die woorden zou aanvangen. De Wette vertaalt het eerste woord door "met meisjesstem" en het tweede: "voor Ben," welke 1 Chronicles 15:18 onder de muzikale Levieten genoemd wordt. Doch ten onrechte. Hoogstwaarschijnlijk geeft het aan de wijze van een volkslied: de dood is bleek, of de bleke dood. Luther's vertaling is geheel verkeerd.

2.

Toen David zijne oorlogen met de Filistijnen gelukkig ten einde gebracht had, zo zeiden wij bij 2 Samuel 21:22, zong bij den Heere dit danklied, dat op dezelfde wijze begint (Psalms 9:2, Psalms 9:3) als Psalms 7:1 (in Psalms 9:18) eindigt. Die beide volgen niet op elkaar, omdat het Boek een voorbeeld wil geven van de verheerlijking van Gods naam op aarde, daarom moest Psalms 8:1 voorafgaan. In den grondtekst is de Psalm naar de orde der letters in het Hebreeën Alfabet gedicht 1); toch is dit niet streng doorgevoerd, omdat altijd de vorm aan de gedachte, die de ziel des dichters beweegt ondergeschikt moet blijven en eerder de vorm dan het wezen lijden moet; de volgende 10de Psalm neemt dan weer enkele letters op, die hier ontbreken, terwijl die in het midden van het Alfabet begint, dit is reeds een uitwendig bewijs, dat de beide Psalmen bij elkaar behoren.

1) De alfabetische vorm is niet slechts een toegift voor het oog, een uitwendig sieraad, maar de lierdichter (vgl. het alfabetische lied ter ere van ene deugdzame huisvrouw in Proverbs 31:10 vers ) beschouwt de rei der spraakelementen als den trap, op welken hij den leerling tot het heiligdom der wijsheid opvoert, of als ene kast met vele afdelingen, in welke hij de proeven van zijne wijsheids-lessen neerlegt de lierdichter (dichter van liederen des gevoels, vgl. Psalms 9:1, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119, 145) acht het al de klavier, waarop hij alle toetsen aanraakt, om zijn gevoel geheel en al uit te drukken; ook de Profeet versmaadt het niet, gelijk uit Nahum 1:3-Nahum 1:7 te zien is, om aan de opvolging der letters invloed toe te staan op de reeks der gedachten..

I. Psalms 9:2-Psalms 9:7. De Psalmist prijst vooreerst die ervaring van den zegerijken bijstand des Allerhoogsten, welken hij onlangs in den strijd met zijne vijanden ondervonden heeft. Vooreerst wekt hij zich zelven op tot een vrolijk prijzen van den Heere (Psalms 9:2, Psalms 9:3) zet vervolgens dit danken voort door er reden van te geven (Psalms 9:4, Psalms 9:5), en breidt dit uit, door de zo even beleefde gerichtsdaad van God, in verband met vele andere, die voorafgegaan zijn, te beschouwen (Psalms 9:6, Psalms 9:7). De hier aangegevene afdelingen omvatten de vijf eerste letters van het Hebreeën alfabet, op deze wijze, dat, terwijl het eerste gedeelte den Alfabetische vorm streng vasthoudt, door viermalen de Alfa te gebruiken, de tweede afdeling slechts met de Beth begint, en de derde zich tussen Gimel en He verdeelt, terwijl de daar tussen liggende Daleth geheel wordt overgeslagen.

Vers 2

2. Ik zal den HEERE loven, de huichelaars doen het slechts met den mond of met een half hart; ik zal het doen met mijn ganse hart1); ik zal al uwe wonderen vertellen, de betoningen van Uwe genade en hulp, die Gij mij hebt laten ondervinden, en die boven menselijk bidden en denken zijn.

1) De uitdrukking, met mijn ganse hart, wil hier en overal zeggen, met al de kracht en vermogens der ziele, die zich in zijn hart verenigen. Wanneer de man naar Gods hart hier een nationaal zegelied bij zijn harp zal zingen, dan is het zijne begeerte, om in dat lied al de kracht en vermogens zijner ziele te verenigen, opdat de naam des Heren enigszins naar waarde worde verheerlijkt.

Vers 2

2. Ik zal den HEERE loven, de huichelaars doen het slechts met den mond of met een half hart; ik zal het doen met mijn ganse hart1); ik zal al uwe wonderen vertellen, de betoningen van Uwe genade en hulp, die Gij mij hebt laten ondervinden, en die boven menselijk bidden en denken zijn.

1) De uitdrukking, met mijn ganse hart, wil hier en overal zeggen, met al de kracht en vermogens der ziele, die zich in zijn hart verenigen. Wanneer de man naar Gods hart hier een nationaal zegelied bij zijn harp zal zingen, dan is het zijne begeerte, om in dat lied al de kracht en vermogens zijner ziele te verenigen, opdat de naam des Heren enigszins naar waarde worde verheerlijkt.

Vers 3

3. In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen in U, die de geestelijke vreugde welke ik gevoel, zelf in mijn hart gewerkt hebt (Romans 14:17), ik zal Uwen naam, dien Gij opnieuw zo aan mij verheerlijkt hebt, psalmzingen, o Allerhoogste!

Vers 3

3. In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen in U, die de geestelijke vreugde welke ik gevoel, zelf in mijn hart gewerkt hebt (Romans 14:17), ik zal Uwen naam, dien Gij opnieuw zo aan mij verheerlijkt hebt, psalmzingen, o Allerhoogste!

Vers 4

4. Omdat mijne vijanden, die Filistijnen, die met herhaalde aanvallen tegen mij streden (2 Samuel 8:1), achterwaarts gekeerd, tot terugkeren gedwongen, gevallen en vergaan zijn, en dit niet door mijne kracht, die niets is, maar door den toornigen blik van Uw aangezicht 1) (Psalms 21:10. Exodus 14:24).

1) Uit den grondtekst blijkt duidelijk, dat dit lied gezongen is onmiddellijk na de overwinning, die de Heere David over zijne vijanden had gegeven. Hij ziet ze nog achterwaarts keren, gevallen en vergaan door Gods toorn en gramschap. Want neen, David schrijft zich zelven, zijne kunde, zijn krijgsmansdoorzicht de zege niet toe, maar aan den Heere en Hem alleen.

Vers 4

4. Omdat mijne vijanden, die Filistijnen, die met herhaalde aanvallen tegen mij streden (2 Samuel 8:1), achterwaarts gekeerd, tot terugkeren gedwongen, gevallen en vergaan zijn, en dit niet door mijne kracht, die niets is, maar door den toornigen blik van Uw aangezicht 1) (Psalms 21:10. Exodus 14:24).

1) Uit den grondtekst blijkt duidelijk, dat dit lied gezongen is onmiddellijk na de overwinning, die de Heere David over zijne vijanden had gegeven. Hij ziet ze nog achterwaarts keren, gevallen en vergaan door Gods toorn en gramschap. Want neen, David schrijft zich zelven, zijne kunde, zijn krijgsmansdoorzicht de zege niet toe, maar aan den Heere en Hem alleen.

Vers 5

5. Want Gij hebt mijn recht gehandhaafd, en mijne rechtszaak afgedaan, haar verdedigd tegen allen, die haar bestreden (2 Samuel 5:17, ): Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter der gerechtigheid, en de overwinning gegeven, daar waar het recht was!

1) Wij zijn verzekerd, dat het oordeel Gods naar waarheid is, en dat geen onrecht in hem plaats heeft. Het zij verre van God, dat hij het recht verkeren zou. En al schijnen er thans enige ongeregeldheden in de bedelingen der voorspoed, deze en andere moeten ons geloof in Gods rechtvaardigheid niet verzwakken, maar hetzelve te meer sterken, omdat Hij alleen ter Zijner tijd en in het laatste oordeel wel zal weten, recht te maken, want Hij zal nooit dulden, dat iemands onschuld straffeloos verdrukt of vertreden worde..

God en mijn recht zijn verenigd door het geloof, dewijl God leeft, zal mijn recht nooit van mij worden genomen. Indien wij de zaak en de eer van onzen God zoeken te handhaven, mogen wij aan verwijten en laster blootstaan, maar het is een rijke troost zich te herinneren, dat Hij, die op den troon zit onze harten kent, en ons niet zal overgeven aan de onwetende en onedele beoordelingen van dwalende mensen..

Dat is het rechte vertrouwen, dat aan legers en aan hun veldheren moed in de harten kan storten, wanneer zij zich daarvan bewust mogen zijn, dat zij voor ene rechtvaardige zaak strijden en het slagveld niets anders is dan de plaats, waar de Wereldbestuurder rechtspreekt en doet. Want al is het, dat God het dikwijls toelaat, dat op het slagveld de onrechtvaardige overwint, zo is toch zulk ene overwinning altijd slechts een voorbijgaande, die, zo in de harten der overwonnenen de heilige vlam niet wordt uitgeblust, welke het bewustzijn van ene rechtvaardige zaak doet ontbranden, met het bezwijken der onrechtvaardige machten moet eindigen; ja zulke voorbijgaande nederlagen van hen, die in enen rechtvaardigen strijd staan, moeten volgens den aard der zaak zelf tot een middel worden, om hun stoutheid en hunnen moed tot des te helderder vlam aan te blazen en zo ten laatste de overwinning te weeg te brengen..

Vers 5

5. Want Gij hebt mijn recht gehandhaafd, en mijne rechtszaak afgedaan, haar verdedigd tegen allen, die haar bestreden (2 Samuel 5:17, ): Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter der gerechtigheid, en de overwinning gegeven, daar waar het recht was!

1) Wij zijn verzekerd, dat het oordeel Gods naar waarheid is, en dat geen onrecht in hem plaats heeft. Het zij verre van God, dat hij het recht verkeren zou. En al schijnen er thans enige ongeregeldheden in de bedelingen der voorspoed, deze en andere moeten ons geloof in Gods rechtvaardigheid niet verzwakken, maar hetzelve te meer sterken, omdat Hij alleen ter Zijner tijd en in het laatste oordeel wel zal weten, recht te maken, want Hij zal nooit dulden, dat iemands onschuld straffeloos verdrukt of vertreden worde..

God en mijn recht zijn verenigd door het geloof, dewijl God leeft, zal mijn recht nooit van mij worden genomen. Indien wij de zaak en de eer van onzen God zoeken te handhaven, mogen wij aan verwijten en laster blootstaan, maar het is een rijke troost zich te herinneren, dat Hij, die op den troon zit onze harten kent, en ons niet zal overgeven aan de onwetende en onedele beoordelingen van dwalende mensen..

Dat is het rechte vertrouwen, dat aan legers en aan hun veldheren moed in de harten kan storten, wanneer zij zich daarvan bewust mogen zijn, dat zij voor ene rechtvaardige zaak strijden en het slagveld niets anders is dan de plaats, waar de Wereldbestuurder rechtspreekt en doet. Want al is het, dat God het dikwijls toelaat, dat op het slagveld de onrechtvaardige overwint, zo is toch zulk ene overwinning altijd slechts een voorbijgaande, die, zo in de harten der overwonnenen de heilige vlam niet wordt uitgeblust, welke het bewustzijn van ene rechtvaardige zaak doet ontbranden, met het bezwijken der onrechtvaardige machten moet eindigen; ja zulke voorbijgaande nederlagen van hen, die in enen rechtvaardigen strijd staan, moeten volgens den aard der zaak zelf tot een middel worden, om hun stoutheid en hunnen moed tot des te helderder vlam aan te blazen en zo ten laatste de overwinning te weeg te brengen..

Vers 6

6. Gij hebt, gelijk Gij vroeger menigmaal deed, zo ook nu weer de Heidenen gescholden, den goddeloze, die Uw Rijk zocht te vernietigen, door het woord Uwer almacht verdaan; want gelijk er een woord der Almacht is, dat schept (Genesis 1:3), zo is er ook een woord der Almacht dat vernietigt. Gij hebt hunnen naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos, zo geheel dat met hen ook hun naam vergaat.

De inhoud van Psalms 9:6, Psalms 9:7 past het best, zonder dat het tot deze moet beperkt worden, op de Amalekieten die na de overwinningen van Saul en van David over hen bijna geheel van het toneel der geschiedenis verdwenen. Dat de overwinnaar voornamelijk aan hen gedacht heeft, aan hun lot de sterke kleuren ontleent, met welke hij de nederlagen der vijanden van Gods volk schildert, wordt ook waarschijnlijk door het verband, waarin het "Gij hebt hunnen naam uitgedelgd," "hunlieder gedachtenis is met hen vergaan," (Psalms 9:7) tot Exodus 14:7 en Deuteronomy 25:19 staat, vgl. ook Numbers 25:2. "Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve." De schildering paste ook op de nederlaag der Kananieten en in David's overwinningen over de Moabieten, Edomieten en andere vijanden..

Vers 6

6. Gij hebt, gelijk Gij vroeger menigmaal deed, zo ook nu weer de Heidenen gescholden, den goddeloze, die Uw Rijk zocht te vernietigen, door het woord Uwer almacht verdaan; want gelijk er een woord der Almacht is, dat schept (Genesis 1:3), zo is er ook een woord der Almacht dat vernietigt. Gij hebt hunnen naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos, zo geheel dat met hen ook hun naam vergaat.

De inhoud van Psalms 9:6, Psalms 9:7 past het best, zonder dat het tot deze moet beperkt worden, op de Amalekieten die na de overwinningen van Saul en van David over hen bijna geheel van het toneel der geschiedenis verdwenen. Dat de overwinnaar voornamelijk aan hen gedacht heeft, aan hun lot de sterke kleuren ontleent, met welke hij de nederlagen der vijanden van Gods volk schildert, wordt ook waarschijnlijk door het verband, waarin het "Gij hebt hunnen naam uitgedelgd," "hunlieder gedachtenis is met hen vergaan," (Psalms 9:7) tot Exodus 14:7 en Deuteronomy 25:19 staat, vgl. ook Numbers 25:2. "Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve." De schildering paste ook op de nederlaag der Kananieten en in David's overwinningen over de Moabieten, Edomieten en andere vijanden..

Vers 7

7. O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid{1} door uwen ondergang? en hebt Gij, o Heren de steden der tegenpartijen uitgeroeid, den vijand met al zijne wortels uit den grond gerukt? Ja geheel heeft de Heere hen verdelgd; hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.

{1} Of: De vijanden uitgeroeid tot eeuwige puinhopen. In dit vers werd dan ook door hetgeen volgt: het vergaan en voor eeuwig vergaan van de vijanden Gods voorgesteld. Als God recht en gerechtigheid doet, het recht der Zijnen handhaaft, dan kan het niet anders, of de vijanden worden voor eeuwig vernietigd. Maar wanneer de vijanden worden vernietigd, dan blijft Hij dezelfde tot in alle eeuwigheid. Dit laatste wordt in het volgende vers uitgedrukt.

Psalms 9:7, Psalms 9:8 vormen in zekeren zin een tegenstelling.

Vers 7

7. O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid{1} door uwen ondergang? en hebt Gij, o Heren de steden der tegenpartijen uitgeroeid, den vijand met al zijne wortels uit den grond gerukt? Ja geheel heeft de Heere hen verdelgd; hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.

{1} Of: De vijanden uitgeroeid tot eeuwige puinhopen. In dit vers werd dan ook door hetgeen volgt: het vergaan en voor eeuwig vergaan van de vijanden Gods voorgesteld. Als God recht en gerechtigheid doet, het recht der Zijnen handhaaft, dan kan het niet anders, of de vijanden worden voor eeuwig vernietigd. Maar wanneer de vijanden worden vernietigd, dan blijft Hij dezelfde tot in alle eeuwigheid. Dit laatste wordt in het volgende vers uitgedrukt.

Psalms 9:7, Psalms 9:8 vormen in zekeren zin een tegenstelling.

Vers 8

8. II. Psalms 9:8-Psalms 9:15. Uit hetgeen de Heere aan hem gedaan heeft, leidt de heilige zanger voor zich en anderen af, wat Hij is, namelijk rechtvaardig en een Helper der verdrukten. Terwijl alzo ons gedeelte uit de geschiedenis de leer vormt, wordt God vervolgens als de eeuwige Beheerser en rechtvaardige Rechter der wereld voorgesteld, tegen Wie al het woeden der goddelozen niets vermag (Psalms 9:8, Psalms 9:9), en daarna voor den Beschermer en de hulp der Zijnen verklaard, bij Wie de bedrukten toevlucht vinden, en op Wie zij vast mogen vertrouwen (Psalms 9:10, Psalms 9:11). Deze God nu-het is de God, die op Zion Zijnen troon heeft gevestigd, is te loven en te prijzen. Toch Zijn de grenzen van Israël voor zijnen lof en voor de verheerlijking van Zijnen Naam veel te eng; Zijn heil moet nog doordringen in de gehele wereld (Psalms 9:12, Psalms 9:13). De vier eerste verzen van ons gedeelte beginnen met de zesde letter van het alfabet, de Wau, het volgende met de Zain, de zevende letter en de laatste met de Cheth.

8. Alles wat tegen God is zal een einde nemen; maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten op Zijn verheven zetel, waarvan geen macht der wereld Hem zal afstoten; Hij heeft Zijnen troon bereid ten gerichte 1), zodat, hoe ook menselijke toestanden wankelen en de vromen dikwijls lang onderdrukt worden, ten laatste toch alle wegens Gods op de openbaring Zijner rechtvaardigheid uitlopen.

1) Vooreerst zegt hij, dat God altijd zal zitten, waaronder hij verstaat, dat ofschoon het woest geweld der mensen zich hoog verheft en hun woede zonder mate te voorschijn treedt, God echter nooit van Zijn zetel kan verdreven worden. Evenmin is het mogelijk, dat Hij van Zijn ambt en macht als Rechter afstand doet, wat in het tweede lid duidelijker wordt uitgedrukt. Hij zegt toch, dat Hij niet slechts regeert, opdat Zijne majesteit en ere op verheven wijze schittere, maar opdat Hij de wereld in rechtmatigheid besture..

Vers 8

8. II. Psalms 9:8-Psalms 9:15. Uit hetgeen de Heere aan hem gedaan heeft, leidt de heilige zanger voor zich en anderen af, wat Hij is, namelijk rechtvaardig en een Helper der verdrukten. Terwijl alzo ons gedeelte uit de geschiedenis de leer vormt, wordt God vervolgens als de eeuwige Beheerser en rechtvaardige Rechter der wereld voorgesteld, tegen Wie al het woeden der goddelozen niets vermag (Psalms 9:8, Psalms 9:9), en daarna voor den Beschermer en de hulp der Zijnen verklaard, bij Wie de bedrukten toevlucht vinden, en op Wie zij vast mogen vertrouwen (Psalms 9:10, Psalms 9:11). Deze God nu-het is de God, die op Zion Zijnen troon heeft gevestigd, is te loven en te prijzen. Toch Zijn de grenzen van Israël voor zijnen lof en voor de verheerlijking van Zijnen Naam veel te eng; Zijn heil moet nog doordringen in de gehele wereld (Psalms 9:12, Psalms 9:13). De vier eerste verzen van ons gedeelte beginnen met de zesde letter van het alfabet, de Wau, het volgende met de Zain, de zevende letter en de laatste met de Cheth.

8. Alles wat tegen God is zal een einde nemen; maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten op Zijn verheven zetel, waarvan geen macht der wereld Hem zal afstoten; Hij heeft Zijnen troon bereid ten gerichte 1), zodat, hoe ook menselijke toestanden wankelen en de vromen dikwijls lang onderdrukt worden, ten laatste toch alle wegens Gods op de openbaring Zijner rechtvaardigheid uitlopen.

1) Vooreerst zegt hij, dat God altijd zal zitten, waaronder hij verstaat, dat ofschoon het woest geweld der mensen zich hoog verheft en hun woede zonder mate te voorschijn treedt, God echter nooit van Zijn zetel kan verdreven worden. Evenmin is het mogelijk, dat Hij van Zijn ambt en macht als Rechter afstand doet, wat in het tweede lid duidelijker wordt uitgedrukt. Hij zegt toch, dat Hij niet slechts regeert, opdat Zijne majesteit en ere op verheven wijze schittere, maar opdat Hij de wereld in rechtmatigheid besture..

Vers 9

9. a) En Hij zelf zal, gelijk Hij in dit geval gedaan heeft, de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden (Genesis 18:25).

a) Psalms 96:13; Psalms 98:9.

Vers 9

9. a) En Hij zelf zal, gelijk Hij in dit geval gedaan heeft, de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden (Genesis 18:25).

a) Psalms 96:13; Psalms 98:9.

Vers 10

10. a) En de HEERE zal een hoog vertrek 1), een toevluchtsoord, waar geen gevaar meer genaken kan (1 Samuel 23:25; 1 Samuel 26:5), zijn voor den verdrukte, een hoog vertrek, ene voor den vijand ontoegankelijke plaats in tijden van benauwdheid, in zulke tijden, wanneer men den nood en de ellende diep gevoelt.

a) Psalms 37:39; Psalms 46:2; Psalms 91:2.

1) Een hoog vertrek zinspeelt op dat vertrek in een vaste burcht, waar men, menselijker wijze, volkomen veilig was voor de pijlen en de werpspiesen der vijanden. Als de toren niet meer te verdedigen was, trok men zich terug in het hoog vertrek, om daar rustig te zijn voor de woede des vijands. Zo had David den Heere leren kennen. Dit gelooft hij van Hem voor de toekomst. Men kan ook vertalen: zijt daar een hoog vertrek, een bede, gegrond op de genoten ervaring van het ogenblik. 11. En die Uwen naam kennen 1) zullen op U vertrouwen, nadat zij deze zelfde ondervinding hebben opgedaan als ik (Psalms 9:4-Psalms 9:7), omdat Gij, HEERE! niet hebt verlaten degenen, die U zoeken, maar U voor hen de machtige en genadige betoont te zijn.

1) Er valt hier op te merken, dat hij aan de gelovigen toekent de kennis van God, dewijl hieruit de religie geboren wordt, welke door de onwetendheid en dwaasheid der mensen is uitgeblust. Verder ofschoon velen den naam Gods eenvoudig in plaats van God opvatten, zo meen ik toch, dat hier iets meer wordt uitgedrukt. Want dewijl Zijn Wezen verborgen en onbegrijpelijk is, voor zover Hij Zich ons openbaart, wordt Zijn Majesteit in den Naam gesteld..

1) Onder zoeken hebben wij hier te verstaan, een door het geloof tot Hem de toevlucht nemen. Wie in waarheid, door Zijne machtige genade, tot Hem met een kinderlijk geloof de toevlucht neemt, zal het ervaren, dat Hij hem niet verlaat. Het geloof is de band tussen God en de ziele, het instrument, waardoor hij alles uit de hand van Gods barmhartigheid ontvangt.

Vers 10

10. a) En de HEERE zal een hoog vertrek 1), een toevluchtsoord, waar geen gevaar meer genaken kan (1 Samuel 23:25; 1 Samuel 26:5), zijn voor den verdrukte, een hoog vertrek, ene voor den vijand ontoegankelijke plaats in tijden van benauwdheid, in zulke tijden, wanneer men den nood en de ellende diep gevoelt.

a) Psalms 37:39; Psalms 46:2; Psalms 91:2.

1) Een hoog vertrek zinspeelt op dat vertrek in een vaste burcht, waar men, menselijker wijze, volkomen veilig was voor de pijlen en de werpspiesen der vijanden. Als de toren niet meer te verdedigen was, trok men zich terug in het hoog vertrek, om daar rustig te zijn voor de woede des vijands. Zo had David den Heere leren kennen. Dit gelooft hij van Hem voor de toekomst. Men kan ook vertalen: zijt daar een hoog vertrek, een bede, gegrond op de genoten ervaring van het ogenblik. 11. En die Uwen naam kennen 1) zullen op U vertrouwen, nadat zij deze zelfde ondervinding hebben opgedaan als ik (Psalms 9:4-Psalms 9:7), omdat Gij, HEERE! niet hebt verlaten degenen, die U zoeken, maar U voor hen de machtige en genadige betoont te zijn.

1) Er valt hier op te merken, dat hij aan de gelovigen toekent de kennis van God, dewijl hieruit de religie geboren wordt, welke door de onwetendheid en dwaasheid der mensen is uitgeblust. Verder ofschoon velen den naam Gods eenvoudig in plaats van God opvatten, zo meen ik toch, dat hier iets meer wordt uitgedrukt. Want dewijl Zijn Wezen verborgen en onbegrijpelijk is, voor zover Hij Zich ons openbaart, wordt Zijn Majesteit in den Naam gesteld..

1) Onder zoeken hebben wij hier te verstaan, een door het geloof tot Hem de toevlucht nemen. Wie in waarheid, door Zijne machtige genade, tot Hem met een kinderlijk geloof de toevlucht neemt, zal het ervaren, dat Hij hem niet verlaat. Het geloof is de band tussen God en de ziele, het instrument, waardoor hij alles uit de hand van Gods barmhartigheid ontvangt.

Vers 12

12. Psalmzingt daarom gij allen, die Hem als den beschermer Zijner gemeente leerdet kennen, den HEERE, die te Zion woont 1); verkondigt onder de volken, die nog buiten Zijn verbond staan en niets van Hem weten, Zijne daden 2), waarmee Hij Zich aan Zijn verbondsvolk verheerlijkt heeft, opdat zij zich bekeren van hun valse goden.

1) Zo heet Hij, sinds zijn aardse troon, de Arke des Verbonds, op den berg te Jeruzalem ene plaats heeft ontvangen. Het is zijn bijnaam in het tijdperk van het koningschap, dat op het toekomende der belofte wees..

2) David niet tevreden met de bijzondere daad van dankbetuiging, wekt de gelovigen op, om gemeenschappelijke Gods Naam te prijzen. Niet alleen, omdat het de plicht is der vroomheid, dat de een den ander opwekt, maar dewijl de verlossingen, waarover gehandeld wordt, waardig zijn, om in het openbaar en op volkomen wijze verkondigd te worden; wat ook in het tweede lid helder wordt uitgedrukt, waar hij beveelt, dat zij onder de volken worden groot gemaakt. De zin is toch deze, dat zij niet genoeg naar waarde kunnen verheerlijkt worden, tenzij het gericht er van de gehele wereld vervult..

Als hier van daden sprake is, dan wordt in den grondtekst een woord gebruikt, dat het eerst in het lied van Hanna voorkomt, en later ook door de Profeten gebruikt wordt, om inzonderheid de grote en heerlijke daden Gods uit te drukken, het zijn de in het oog vallende daden Gods, die aan vriend en vijand bewijzen, dat Hij regeert en dat Hij Zijn Almacht op heerlijke wijze openbaart.

Vers 12

12. Psalmzingt daarom gij allen, die Hem als den beschermer Zijner gemeente leerdet kennen, den HEERE, die te Zion woont 1); verkondigt onder de volken, die nog buiten Zijn verbond staan en niets van Hem weten, Zijne daden 2), waarmee Hij Zich aan Zijn verbondsvolk verheerlijkt heeft, opdat zij zich bekeren van hun valse goden.

1) Zo heet Hij, sinds zijn aardse troon, de Arke des Verbonds, op den berg te Jeruzalem ene plaats heeft ontvangen. Het is zijn bijnaam in het tijdperk van het koningschap, dat op het toekomende der belofte wees..

2) David niet tevreden met de bijzondere daad van dankbetuiging, wekt de gelovigen op, om gemeenschappelijke Gods Naam te prijzen. Niet alleen, omdat het de plicht is der vroomheid, dat de een den ander opwekt, maar dewijl de verlossingen, waarover gehandeld wordt, waardig zijn, om in het openbaar en op volkomen wijze verkondigd te worden; wat ook in het tweede lid helder wordt uitgedrukt, waar hij beveelt, dat zij onder de volken worden groot gemaakt. De zin is toch deze, dat zij niet genoeg naar waarde kunnen verheerlijkt worden, tenzij het gericht er van de gehele wereld vervult..

Als hier van daden sprake is, dan wordt in den grondtekst een woord gebruikt, dat het eerst in het lied van Hanna voorkomt, en later ook door de Profeten gebruikt wordt, om inzonderheid de grote en heerlijke daden Gods uit te drukken, het zijn de in het oog vallende daden Gods, die aan vriend en vijand bewijzen, dat Hij regeert en dat Hij Zijn Almacht op heerlijke wijze openbaart.

Vers 13

13. Want 1) Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt die, opdat Hij ze wreke, en dat bloed op het hoofd der goddelozen geve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet 2), maar, laat Hij hen ook lang wachten, Hij snelt ter hunner redding toe.

1) Of: Dat Hij zoekt. Het woordje kie (ki) betekent toch n wat n dat. Maar dewijl hier in Vs 13 wordt aangeduid, wat verheerlijkt moet worden, moeten we hier vertalen. Dat Hij zoekt of gezocht d.i. gewroken heeft. Letterlijk staat er: Dat Hij zoekende de bloedstortingen, ze gedenkt, dat Hij niet vergeet het geroep der ellendigen. Met andere woorden, dat Gods heerlijke daden hierin bestaan, Zijne grote daden deze Zijn, dat Hij wreekt en redt de ten bloede toe vervolgde gemeente. Het is derhalve voor het einde van den strijd, op geestelijk gebied, weer het lied der overwinning. Het is het woord, dat in alle tijden en in alle eeuwen Gods kinderen een hart onder den riem heeft gestoken, wat de kerk van Christus zich, wat hare zaken betreft, die Godes zijn, zo gerust aan den Heere, haar God, kon toevertrouwen-

In Psalms 9:14, Psalms 9:15 wordt het geroep der ellendigen vermeld. Want wel verklaren sommigen, dat David deze bede er tussen insluit, wetende dat hij nog niet van alle vijanden verlost is, maar ten onrechte. Het gehele lied is een overwinningslied. David staat hier voor dit ogenblik op de hoogte des heils, maar op die hoogte staande, vergeet hij niet, in welk oen diepte hij heeft verkeerd, hoe de Heere God hem uit de diepte heeft opgevoerd. Op de hoogte des heils staande, herinnert David het zich nog wel, hoe hij als een smekeling voor zijn God heeft gebogen. En daarom, opdat hij zich niet verheffe, maar al de eer aan zijn God geve, daarom geeft hij hier melding van de bede uit de diepte in dit lied op de hoogte.

2) Het geroep is van velerlei aard: de zuchten roepen, de tranen roepen, het bloed roept, de angst der schepselen roept. Wanneer iemand dit geroep n uur zou horen, het hart zou hem breken. Ene moeder, een vader kunnen het roepen en wenen van hun kind niet vergeten, het dringt door het hart, het beweegt het hart ten gevolge der nauwe verwantschap. En hoe zou dan God het geroep Zijner kinderen vergeten, die uit Hem geboren, die uit Christus, die uit den Heiligen Geest geboren zijn, wier troost en toevlucht God alleen is, die gene hulp in de wereld hebben, hun roepen kan Hij niet vergeten.

Vers 13

13. Want 1) Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt die, opdat Hij ze wreke, en dat bloed op het hoofd der goddelozen geve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet 2), maar, laat Hij hen ook lang wachten, Hij snelt ter hunner redding toe.

1) Of: Dat Hij zoekt. Het woordje kie (ki) betekent toch n wat n dat. Maar dewijl hier in Vs 13 wordt aangeduid, wat verheerlijkt moet worden, moeten we hier vertalen. Dat Hij zoekt of gezocht d.i. gewroken heeft. Letterlijk staat er: Dat Hij zoekende de bloedstortingen, ze gedenkt, dat Hij niet vergeet het geroep der ellendigen. Met andere woorden, dat Gods heerlijke daden hierin bestaan, Zijne grote daden deze Zijn, dat Hij wreekt en redt de ten bloede toe vervolgde gemeente. Het is derhalve voor het einde van den strijd, op geestelijk gebied, weer het lied der overwinning. Het is het woord, dat in alle tijden en in alle eeuwen Gods kinderen een hart onder den riem heeft gestoken, wat de kerk van Christus zich, wat hare zaken betreft, die Godes zijn, zo gerust aan den Heere, haar God, kon toevertrouwen-

In Psalms 9:14, Psalms 9:15 wordt het geroep der ellendigen vermeld. Want wel verklaren sommigen, dat David deze bede er tussen insluit, wetende dat hij nog niet van alle vijanden verlost is, maar ten onrechte. Het gehele lied is een overwinningslied. David staat hier voor dit ogenblik op de hoogte des heils, maar op die hoogte staande, vergeet hij niet, in welk oen diepte hij heeft verkeerd, hoe de Heere God hem uit de diepte heeft opgevoerd. Op de hoogte des heils staande, herinnert David het zich nog wel, hoe hij als een smekeling voor zijn God heeft gebogen. En daarom, opdat hij zich niet verheffe, maar al de eer aan zijn God geve, daarom geeft hij hier melding van de bede uit de diepte in dit lied op de hoogte.

2) Het geroep is van velerlei aard: de zuchten roepen, de tranen roepen, het bloed roept, de angst der schepselen roept. Wanneer iemand dit geroep n uur zou horen, het hart zou hem breken. Ene moeder, een vader kunnen het roepen en wenen van hun kind niet vergeten, het dringt door het hart, het beweegt het hart ten gevolge der nauwe verwantschap. En hoe zou dan God het geroep Zijner kinderen vergeten, die uit Hem geboren, die uit Christus, die uit den Heiligen Geest geboren zijn, wier troost en toevlucht God alleen is, die gene hulp in de wereld hebben, hun roepen kan Hij niet vergeten.

Vers 14

14. Wees mij genadig, HEERE! in den nood, in welken ik verkeer; zie mijne ellende aan, van mijne haters mij aangedaan, die aanhoudend mij benauwen, Gij, die mij verhoogt uit de poorten des doods, ook dan nog redt, als het gevaar op het hoogst gestegen is, zodat ik aan den rand des doods sta.

Vers 14

14. Wees mij genadig, HEERE! in den nood, in welken ik verkeer; zie mijne ellende aan, van mijne haters mij aangedaan, die aanhoudend mij benauwen, Gij, die mij verhoogt uit de poorten des doods, ook dan nog redt, als het gevaar op het hoogst gestegen is, zodat ik aan den rand des doods sta.

Vers 15

15. Wees mij genadig, opdat ik hierna, wanneer Uwe wonderen aan mij verheerlijkt zijn, Uwen gansen lof (al Uwen lof) in de poorten 1) der dochter van Zion 2), d.i. voor al Uw volk (Psalms 116:14) vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil; want een hart, dat zich in die van God ondervondene genade verheugt, is U een niet minder aangenaam offer, dan het om Uwe genade nog biddende hart (Psalms 50:14).

1) Ene dichterlijke tegenoverstelling tegen "de poorten des doods" (Psalms 9:14)..

2) De dochter van Zion betekent niet hetzelfde als Zion, maar Jeruzalem, waarvan de burcht Zion als `t ware de moeder was..

16.

III. Psalms 9:16-Psalms 9:21. Na de vermelding van het gebed uit de diepte gaat de dichter in dit laatste gedeelte voort, om ons te vermelden, dat er alleszins reden is, om de lof des Heren te vermelden in die poorten van Zion. Hij wijst op de grote macht des Heren, terwijl hij eindigt met een gebed, waarin zijn groot en onwankelbaar geloofsvertrouwen zo helder schittert.

Psalms 9:16 begint met de Theth, Psalms 9:18 met de Jod en Psalms 9:19 met de Caph.

Vers 15

15. Wees mij genadig, opdat ik hierna, wanneer Uwe wonderen aan mij verheerlijkt zijn, Uwen gansen lof (al Uwen lof) in de poorten 1) der dochter van Zion 2), d.i. voor al Uw volk (Psalms 116:14) vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil; want een hart, dat zich in die van God ondervondene genade verheugt, is U een niet minder aangenaam offer, dan het om Uwe genade nog biddende hart (Psalms 50:14).

1) Ene dichterlijke tegenoverstelling tegen "de poorten des doods" (Psalms 9:14)..

2) De dochter van Zion betekent niet hetzelfde als Zion, maar Jeruzalem, waarvan de burcht Zion als `t ware de moeder was..

16.

III. Psalms 9:16-Psalms 9:21. Na de vermelding van het gebed uit de diepte gaat de dichter in dit laatste gedeelte voort, om ons te vermelden, dat er alleszins reden is, om de lof des Heren te vermelden in die poorten van Zion. Hij wijst op de grote macht des Heren, terwijl hij eindigt met een gebed, waarin zijn groot en onwankelbaar geloofsvertrouwen zo helder schittert.

Psalms 9:16 begint met de Theth, Psalms 9:18 met de Jod en Psalms 9:19 met de Caph.

Vers 16

16. Dit is nu de inhoud van mijn prijzen en roemen: de Heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij voor mij en voor de leden van Uw volk gemaakt hadden, om ons te verderven (Psalms 7:16); hun lieder voet is gevangen in het net, dat zij in `t verborgen gesteld hadden, om ons ten val te brengen, gelijk men een stuk wild vangt.

Vers 16

16. Dit is nu de inhoud van mijn prijzen en roemen: de Heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij voor mij en voor de leden van Uw volk gemaakt hadden, om ons te verderven (Psalms 7:16); hun lieder voet is gevangen in het net, dat zij in `t verborgen gesteld hadden, om ons ten val te brengen, gelijk men een stuk wild vangt.

Vers 17

17. De HEERE is bekend geworden, zo zal ik zingen: Hij heeft recht gedaan degenen, die door de goddelozen onderdrukt worden (Psalms 26:1); de goddeloze is verstrikt in het werk zijner eigene handen. Higgajon 1), Sela (Psalms 3:3 ).

1) Dit woord, door Luther vertaald "door het woord," betekent: "nadenken," en geeft aan: "de muziek moet zwijgen, om gelegenheid voor stil nadenken te geven," of: "Ene zaak, die der overweging waard is! Daarom verheffing van de muziek der begeleidende snaren-instrumenten..

Naar den eis van Selah klimt hier de muziek, en wel zoals de verbinding Higgajon, Selah aanwijst, de muziek der snareninstrumenten, of, zij klimt naar de solo door deze uitgevoerd. Het loflied verheft zich hier tot de hoogte van een zegezang..

Vers 17

17. De HEERE is bekend geworden, zo zal ik zingen: Hij heeft recht gedaan degenen, die door de goddelozen onderdrukt worden (Psalms 26:1); de goddeloze is verstrikt in het werk zijner eigene handen. Higgajon 1), Sela (Psalms 3:3 ).

1) Dit woord, door Luther vertaald "door het woord," betekent: "nadenken," en geeft aan: "de muziek moet zwijgen, om gelegenheid voor stil nadenken te geven," of: "Ene zaak, die der overweging waard is! Daarom verheffing van de muziek der begeleidende snaren-instrumenten..

Naar den eis van Selah klimt hier de muziek, en wel zoals de verbinding Higgajon, Selah aanwijst, de muziek der snareninstrumenten, of, zij klimt naar de solo door deze uitgevoerd. Het loflied verheft zich hier tot de hoogte van een zegezang..

Vers 18

18. De goddelozen zullen terugkeren naar de hel 1) toe; alle God vergetende heidenen 2), alle heidenen, die moedwillig den Heere vergeten.

1) Er is betrekking tussen dit vers en Psalms 9:14, dezelfde God, die den rechtvaardige uit de poorten des doods verhoogt, drijft den goddeloze daarin af als naar de hem toekomende plaats (Acts 1:25)..

Alle goddeloosheid kwam oorspronkelijk met dien een boze van de hel, daarheen zal hij weer gewezen worden, en zij, die zijne zijden houden, moeten hem vergezellen op zijn terugtocht naar de plaats der pijniging, om daar voor eeuwig in besloten te worden. De ware toestand der volken en van bijzondere personen kan juist beoordeeld worden naar ene enkele omstandigheid, namelijk of zij in hun handelen aan God gedenken, of God vergeten.

2) Dit is niet in den algemenen zin te nemen, in welken het van de heidenen heet, dat zij zonder God zijn in de wereld (Ephesians 2:12), maar in den bijzonderen zin, dat zij alle recht met voeten treden en tonen, dat zij met God, den Rechter der wereld en Wreker der misdaden zich in `t geheel niet bemoeien, daar zij alle gedachten en begrippen van God, die ook in het natuurlijk geweten zijn neergelegd, uitgeblust en uitgebannen hebben..

Vers 18

18. De goddelozen zullen terugkeren naar de hel 1) toe; alle God vergetende heidenen 2), alle heidenen, die moedwillig den Heere vergeten.

1) Er is betrekking tussen dit vers en Psalms 9:14, dezelfde God, die den rechtvaardige uit de poorten des doods verhoogt, drijft den goddeloze daarin af als naar de hem toekomende plaats (Acts 1:25)..

Alle goddeloosheid kwam oorspronkelijk met dien een boze van de hel, daarheen zal hij weer gewezen worden, en zij, die zijne zijden houden, moeten hem vergezellen op zijn terugtocht naar de plaats der pijniging, om daar voor eeuwig in besloten te worden. De ware toestand der volken en van bijzondere personen kan juist beoordeeld worden naar ene enkele omstandigheid, namelijk of zij in hun handelen aan God gedenken, of God vergeten.

2) Dit is niet in den algemenen zin te nemen, in welken het van de heidenen heet, dat zij zonder God zijn in de wereld (Ephesians 2:12), maar in den bijzonderen zin, dat zij alle recht met voeten treden en tonen, dat zij met God, den Rechter der wereld en Wreker der misdaden zich in `t geheel niet bemoeien, daar zij alle gedachten en begrippen van God, die ook in het natuurlijk geweten zijn neergelegd, uitgeblust en uitgebannen hebben..

Vers 19

19. Dat zal zeker geschieden, al toeft ook die tijd te komen; want de nooddruftige zal niet voor altoos van den Heere vergeten worden, zodat hij steeds onder de verdrukking der goddelozen zou moeten zuchten, noch zal de verwachting des ellendigen, de hoop, die hij op redding en bevrijding heeft (Psalms 74:19), in eeuwigheid verloren zijn, is het niet voor goed uit.

De arm des Heren stoot in een rechtvaardig gericht de Godvergetenden ter helle, en heft van de Poorten des doods tot het leven in Zijne gemeenschap diegenen uit genade op, die vol geloof hun toevlucht tot Hem nemen..

Vers 19

19. Dat zal zeker geschieden, al toeft ook die tijd te komen; want de nooddruftige zal niet voor altoos van den Heere vergeten worden, zodat hij steeds onder de verdrukking der goddelozen zou moeten zuchten, noch zal de verwachting des ellendigen, de hoop, die hij op redding en bevrijding heeft (Psalms 74:19), in eeuwigheid verloren zijn, is het niet voor goed uit.

De arm des Heren stoot in een rechtvaardig gericht de Godvergetenden ter helle, en heft van de Poorten des doods tot het leven in Zijne gemeenschap diegenen uit genade op, die vol geloof hun toevlucht tot Hem nemen..

Vers 20

20. Sta op HEERE 1)! voor Uwe gemeente, die nog altijd te midden der heidenen bedreigd en verdrukt wordt; laat den mens zich niet versterken, opdat hij niet mene iets tegen U en Uw volk te vermogen; laat de Heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld, gevonnist worden, daar gij toch de Rechter der gehele aarde zijt.

1) David heeft aanschouwd, hoe machtig de Heere is tegen zijne vijanden, hoe het niet voor altijd uit is met de verwachting van den arme en ellendige, welnu, dit geeft hem geloofsmoed en geloofskracht, om van den Heere te vragen, te smeken, dat Hij Zich openbare als degene, die met vaste hand ingrijpt in de geschiedenis der volken, die tevens toont, dat Hij gezeten is op den troon van gerechtigheid, en dat Hij daarom alle Heidenen ten leste zal vernietigen, om Zijn Geest te doen zegevieren over alle ongoddelijke en Hem vijandige machten.

Vers 20

20. Sta op HEERE 1)! voor Uwe gemeente, die nog altijd te midden der heidenen bedreigd en verdrukt wordt; laat den mens zich niet versterken, opdat hij niet mene iets tegen U en Uw volk te vermogen; laat de Heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld, gevonnist worden, daar gij toch de Rechter der gehele aarde zijt.

1) David heeft aanschouwd, hoe machtig de Heere is tegen zijne vijanden, hoe het niet voor altijd uit is met de verwachting van den arme en ellendige, welnu, dit geeft hem geloofsmoed en geloofskracht, om van den Heere te vragen, te smeken, dat Hij Zich openbare als degene, die met vaste hand ingrijpt in de geschiedenis der volken, die tevens toont, dat Hij gezeten is op den troon van gerechtigheid, en dat Hij daarom alle Heidenen ten leste zal vernietigen, om Zijn Geest te doen zegevieren over alle ongoddelijke en Hem vijandige machten.

Vers 21

21. O HEERE! jaag hun vreze aan 1); laat 2) de Heidenen bij ervaring weten, dat zij mensen, d.i. onmachtige wezens van een ogenblik zijn, gelijk hun naam aanduidt (Genesis 5:2 ). Sela.

1) De bedoeling is, noch dat God hen van schrik laat omkomen, noch dat Hij schrik over hen uitstort, maar dat Hij hen een voorwerp van ontzetting zal maken, waarin zij, zoals Psalms 9:21b verder meldt, tot hun schrik zullen bemerken, dat zij sterfelijke mensen zijn..

Dat de mens, wiens naam Hebreeën zwak zijn, reeds "zwakheid" is zich op zijne kracht laat voorstaan, is een zo onverdraaglijk Quidproquo, dat God zich noodzakelijk moet verheffen, om dat te niet te doen..

Inderdaad, niet alleen de heidenen, maar wij allen hebben het nodig (daar wij, die toch knechten zijn, ons zo licht in den waan laten brengen, of wij heren waren), dat nu en dan de arm Gods zich krachtig openbare, om, als wij ons door Zijne liefde niet laten vertederen, door Zijne verschrikkingen verootmoedigd te worden..

Men zou denken, dat een mens niet zo ijdel zou kunnen worden, om te loochenen van hem zelven, dat hij slechts een mens is; maar het blijkt ene eer te zijn, welke alleen een goddelijk meester aan sommige verhevene geesten leren kan. Kronen laten degenen, die ze dragen "mensen," graden van uitstekende geleerdheid maken hun bezitters niet meer dan "mensen," macht en overwinning kunnen niet verheffen boven den nederigen maatstaf van "slechts mensen" en al de rijkdom van Croesus, de wijsheid van Salomo, de macht van Alexander, de welsprekendheid van Demosthenes, en dat alles bijeengevoegd laat den bezitter "een mens." Dat wij ons dit altijd herinneren. Voordat wij dezen Psalm verlaten, zal het nuttig zijn, indien de lezer dezen nog eens wil beschouwen als de hymne des triomfs van den Zaligmaker, als Hij den roem Zijner overwinning en ootmoedig brengt en neerlegt aan de voeten Zijns Vaders. Dat wij ons verheugen in Zijne vreugde, en onze blijdschap zal vervuld zijn..

2) David bidt hier, dat de Heidenen, als zwakke mensen de broosheid van hun menselijke positie recht leren kennen. Dat zij het merken, dat een wenk van den Almachtige genoegzaam is, om hen te verbrijzelen en tot stof te doen wederkeren. Dat zij staan onder de Soevereine heerschappij van den Almachtigen God.

Vers 21

21. O HEERE! jaag hun vreze aan 1); laat 2) de Heidenen bij ervaring weten, dat zij mensen, d.i. onmachtige wezens van een ogenblik zijn, gelijk hun naam aanduidt (Genesis 5:2 ). Sela.

1) De bedoeling is, noch dat God hen van schrik laat omkomen, noch dat Hij schrik over hen uitstort, maar dat Hij hen een voorwerp van ontzetting zal maken, waarin zij, zoals Psalms 9:21b verder meldt, tot hun schrik zullen bemerken, dat zij sterfelijke mensen zijn..

Dat de mens, wiens naam Hebreeën zwak zijn, reeds "zwakheid" is zich op zijne kracht laat voorstaan, is een zo onverdraaglijk Quidproquo, dat God zich noodzakelijk moet verheffen, om dat te niet te doen..

Inderdaad, niet alleen de heidenen, maar wij allen hebben het nodig (daar wij, die toch knechten zijn, ons zo licht in den waan laten brengen, of wij heren waren), dat nu en dan de arm Gods zich krachtig openbare, om, als wij ons door Zijne liefde niet laten vertederen, door Zijne verschrikkingen verootmoedigd te worden..

Men zou denken, dat een mens niet zo ijdel zou kunnen worden, om te loochenen van hem zelven, dat hij slechts een mens is; maar het blijkt ene eer te zijn, welke alleen een goddelijk meester aan sommige verhevene geesten leren kan. Kronen laten degenen, die ze dragen "mensen," graden van uitstekende geleerdheid maken hun bezitters niet meer dan "mensen," macht en overwinning kunnen niet verheffen boven den nederigen maatstaf van "slechts mensen" en al de rijkdom van Croesus, de wijsheid van Salomo, de macht van Alexander, de welsprekendheid van Demosthenes, en dat alles bijeengevoegd laat den bezitter "een mens." Dat wij ons dit altijd herinneren. Voordat wij dezen Psalm verlaten, zal het nuttig zijn, indien de lezer dezen nog eens wil beschouwen als de hymne des triomfs van den Zaligmaker, als Hij den roem Zijner overwinning en ootmoedig brengt en neerlegt aan de voeten Zijns Vaders. Dat wij ons verheugen in Zijne vreugde, en onze blijdschap zal vervuld zijn..

2) David bidt hier, dat de Heidenen, als zwakke mensen de broosheid van hun menselijke positie recht leren kennen. Dat zij het merken, dat een wenk van den Almachtige genoegzaam is, om hen te verbrijzelen en tot stof te doen wederkeren. Dat zij staan onder de Soevereine heerschappij van den Almachtigen God.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile