Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 39

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Dit hoofdstuk is het vervolg van het vorige en gaat door met ons bekend te maken wat God met Gog gaat doen.

Inleiding

Dit hoofdstuk is het vervolg van het vorige en gaat door met ons bekend te maken wat God met Gog gaat doen.

Verzen 1-16

Gog als buit voor Israël


Ezechiël moet doorgaan met profeteren tegen Gog (Ez 39:1). Voor de vijfde keer klinken in verband met Gog de woorden “zo zegt de Heere HEERE”. De eerste woorden die volgen, zijn gelijk aan die van het begin van het vorige hoofdstuk (Ez 38:1-3).

De HEERE herhaalt Zijn voornemen om Gog vanuit zijn woonplaats in “het uiterste noorden” mee te slepen naar “de bergen van Israël” (Ez 39:2). Direct daarna vertelt Hij dat Hij Gog en zijn bende in Israël zal ontwapenen en hoe Hij dat zal doen (Ez 39:3). Het wordt voorgesteld als een gevecht, waarbij Gog echter geen schijn van kans heeft. De HEERE slaat hem eenvoudig zijn boog uit zijn linkerhand en maakt zijn rechterhand krachteloos, zodat hij zijn pijlen niet kan vasthouden. Daar staat hij dan, weerloos. Vervolgens zal hij vallen op de bergen van Israël, samen met allen die met hem zijn opgetrokken (Ez 39:4). Daar liggen ze dan, verslagen. Zij die hebben gedacht een rijke buit te kunnen roven, worden door de HEERE aan de aasvogels en de hyena’s tot voedsel gegeven.

Al hergroeperen de legers van Gog die uit de bergen zijn ontkomen zich in het open veld, ze zijn ook daar geen partij voor de HEERE (Ez 39:5). Hij zal hen daar neervellen. Het zal gebeuren, want Hij heeft het gezegd. Het land in het verre noorden, Magog, waaruit Gog weggetrokken is, zal door de HEERE met Zijn vuur worden geoordeeld (Ez 39:6). Het vuur komt ook in de kustlanden die onbezorgd wonen. Mogelijk dat hiermee de landen worden bedoeld die aan de kust van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee liggen.

Wat Israël betreft, zal de HEERE Zijn heilige Naam in hun midden bekendmaken (Ez 39:7). Hij zal Zijn heilige Naam niet langer laten ontheiligen. Hij is de “Heilige” – hier niet van Israël (Ps 71:22; Js 5:19; Js 10:20; Js 12:6; Js 30:12; Js 30:15; Js 41:14; Js 43:3; Js 43:14; Js 45:11; Js 47:4; Js 48:17; Js 54:5; Js 60:14), maar – “in Israël”. Hij woont te midden van Zijn volk. Zijn oordeel over Gog in Zijn land maakt dat eens te meer duidelijk. Op die dag, de dag waarover Hij gesproken heeft dat Gog geoordeeld zal worden en waar Hij naar heeft uitgezien, zal er een vaste vrede zijn, waaraan niemand ook maar iets kan veranderen (Ez 39:8). Dan is er ongestoorde, volle vrede in Israël en in de wereld.

De vernietiging is in enkele woorden beschreven. De beschrijving van de gevolgen gebeurt veel uitvoeriger. De vijanden menen Israël als prooi te overvallen, maar het omgekeerde gebeurt: de inwoners van Israël zullen hun aanvallers beroven (Ez 39:9-10). Dit gedeelte doet denken aan de Joden in Susan in het boek Esther, die ook eerst dreigen te worden omgebracht door hun vijanden, maar waar de rollen ook worden omgedraaid (Es 9:1-10).

Het wapentuig van de legers van Gog zal als brandhout dienen. Het is een enorm arsenaal. Men zal er liefst zeven jaar vuur van kunnen stoken. Gewoonlijk worden buitgemaakte wapens aan de eigen wapenvoorraad toegevoegd. Maar toevoeging aan de eigen wapenvoorraad is niet nodig, want er zullen geen oorlogen meer zijn. Bij de komst van Christus zijn de wapens omgesmeed tot landbouwwerktuigen (Js 2:4a; Mi 4:3).

Na de volkomen verdelging van Gog wijst de HEERE voor de gesneuvelden een graf aan in Israël (Ez 39:11). Er zal geen transport van de lijken plaatsvinden naar hun eigen land. De plaats van het graf is “het dal van de reizigers”. Dat dal zal een massagraf worden, waardoor het niet meer als een doorgangsweg voor reizigers kan worden gebruikt. Het dal krijgt een nieuwe naam: “Dal van de menigte van Gog.”

De slachting onder de legers van Gog zal zo groot zijn, dat het zeven maanden zal duren voordat alle lijken, of wat daarvan over is, begraven zijn (Ez 39:12). Aan het begraven van die talloze lijken zal de hele bevolking deelnemen (Ez 39:13). De HEERE heeft de vijand verslagen, Hij krijgt de eer. Zijn volk deelt in de overwinning en houdt zich met de resultaten ervan bezig. Het is het zekere bewijs van de totale verdelging van de vijand. Ze horen er niet alleen van, maar kunnen als het ware de bewijzen ervan aanraken.

Als na zeven maanden de massa is begraven, zullen mannen die daartoe apart gesteld zijn, zich bezighouden met het opsporen van restanten van de vijand (Ez 39:14). Die speurtocht is nodig om het land helemaal te reinigen (vgl. Nm 19:16). Zij worden daarbij geholpen door reizigers die op hun tocht door het land hier of daar een menselijk bot ontdekken (Ez 39:15). Als ze beenderen zien, moeten ze deze herkenbaar maken, zodat de doodgravers de beenderen gemakkelijk kunnen opmerken en deze kunnen begraven in het massagraf. Zo zal het land gereinigd worden.

De naam van het massagraf wordt verbonden met de naam van de stad Hamona (Ez 39:16). Hamona betekent ‘menigte’. Wanneer alle restanten van de ‘menigte’ aan lijken zijn begraven op die ene plaats, zal het land gereinigd zijn.

Verzen 1-16

Gog als buit voor Israël


Ezechiël moet doorgaan met profeteren tegen Gog (Ez 39:1). Voor de vijfde keer klinken in verband met Gog de woorden “zo zegt de Heere HEERE”. De eerste woorden die volgen, zijn gelijk aan die van het begin van het vorige hoofdstuk (Ez 38:1-3).

De HEERE herhaalt Zijn voornemen om Gog vanuit zijn woonplaats in “het uiterste noorden” mee te slepen naar “de bergen van Israël” (Ez 39:2). Direct daarna vertelt Hij dat Hij Gog en zijn bende in Israël zal ontwapenen en hoe Hij dat zal doen (Ez 39:3). Het wordt voorgesteld als een gevecht, waarbij Gog echter geen schijn van kans heeft. De HEERE slaat hem eenvoudig zijn boog uit zijn linkerhand en maakt zijn rechterhand krachteloos, zodat hij zijn pijlen niet kan vasthouden. Daar staat hij dan, weerloos. Vervolgens zal hij vallen op de bergen van Israël, samen met allen die met hem zijn opgetrokken (Ez 39:4). Daar liggen ze dan, verslagen. Zij die hebben gedacht een rijke buit te kunnen roven, worden door de HEERE aan de aasvogels en de hyena’s tot voedsel gegeven.

Al hergroeperen de legers van Gog die uit de bergen zijn ontkomen zich in het open veld, ze zijn ook daar geen partij voor de HEERE (Ez 39:5). Hij zal hen daar neervellen. Het zal gebeuren, want Hij heeft het gezegd. Het land in het verre noorden, Magog, waaruit Gog weggetrokken is, zal door de HEERE met Zijn vuur worden geoordeeld (Ez 39:6). Het vuur komt ook in de kustlanden die onbezorgd wonen. Mogelijk dat hiermee de landen worden bedoeld die aan de kust van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee liggen.

Wat Israël betreft, zal de HEERE Zijn heilige Naam in hun midden bekendmaken (Ez 39:7). Hij zal Zijn heilige Naam niet langer laten ontheiligen. Hij is de “Heilige” – hier niet van Israël (Ps 71:22; Js 5:19; Js 10:20; Js 12:6; Js 30:12; Js 30:15; Js 41:14; Js 43:3; Js 43:14; Js 45:11; Js 47:4; Js 48:17; Js 54:5; Js 60:14), maar – “in Israël”. Hij woont te midden van Zijn volk. Zijn oordeel over Gog in Zijn land maakt dat eens te meer duidelijk. Op die dag, de dag waarover Hij gesproken heeft dat Gog geoordeeld zal worden en waar Hij naar heeft uitgezien, zal er een vaste vrede zijn, waaraan niemand ook maar iets kan veranderen (Ez 39:8). Dan is er ongestoorde, volle vrede in Israël en in de wereld.

De vernietiging is in enkele woorden beschreven. De beschrijving van de gevolgen gebeurt veel uitvoeriger. De vijanden menen Israël als prooi te overvallen, maar het omgekeerde gebeurt: de inwoners van Israël zullen hun aanvallers beroven (Ez 39:9-10). Dit gedeelte doet denken aan de Joden in Susan in het boek Esther, die ook eerst dreigen te worden omgebracht door hun vijanden, maar waar de rollen ook worden omgedraaid (Es 9:1-10).

Het wapentuig van de legers van Gog zal als brandhout dienen. Het is een enorm arsenaal. Men zal er liefst zeven jaar vuur van kunnen stoken. Gewoonlijk worden buitgemaakte wapens aan de eigen wapenvoorraad toegevoegd. Maar toevoeging aan de eigen wapenvoorraad is niet nodig, want er zullen geen oorlogen meer zijn. Bij de komst van Christus zijn de wapens omgesmeed tot landbouwwerktuigen (Js 2:4a; Mi 4:3).

Na de volkomen verdelging van Gog wijst de HEERE voor de gesneuvelden een graf aan in Israël (Ez 39:11). Er zal geen transport van de lijken plaatsvinden naar hun eigen land. De plaats van het graf is “het dal van de reizigers”. Dat dal zal een massagraf worden, waardoor het niet meer als een doorgangsweg voor reizigers kan worden gebruikt. Het dal krijgt een nieuwe naam: “Dal van de menigte van Gog.”

De slachting onder de legers van Gog zal zo groot zijn, dat het zeven maanden zal duren voordat alle lijken, of wat daarvan over is, begraven zijn (Ez 39:12). Aan het begraven van die talloze lijken zal de hele bevolking deelnemen (Ez 39:13). De HEERE heeft de vijand verslagen, Hij krijgt de eer. Zijn volk deelt in de overwinning en houdt zich met de resultaten ervan bezig. Het is het zekere bewijs van de totale verdelging van de vijand. Ze horen er niet alleen van, maar kunnen als het ware de bewijzen ervan aanraken.

Als na zeven maanden de massa is begraven, zullen mannen die daartoe apart gesteld zijn, zich bezighouden met het opsporen van restanten van de vijand (Ez 39:14). Die speurtocht is nodig om het land helemaal te reinigen (vgl. Nm 19:16). Zij worden daarbij geholpen door reizigers die op hun tocht door het land hier of daar een menselijk bot ontdekken (Ez 39:15). Als ze beenderen zien, moeten ze deze herkenbaar maken, zodat de doodgravers de beenderen gemakkelijk kunnen opmerken en deze kunnen begraven in het massagraf. Zo zal het land gereinigd worden.

De naam van het massagraf wordt verbonden met de naam van de stad Hamona (Ez 39:16). Hamona betekent ‘menigte’. Wanneer alle restanten van de ‘menigte’ aan lijken zijn begraven op die ene plaats, zal het land gereinigd zijn.

Verzen 17-24

Het oordeel over Gog verheerlijkt de HEERE


In Ez 39:17 horen we een nieuw “zo zegt de Heere HEERE” – voor de zesde keer in deze twee hoofdstukken. De HEERE komt terug op wat Hij in Ez 39:4 tegen Ezechiël heeft gezegd. Hij moet alle roofvogels en roofdieren oproepen om zich te goed te doen aan de gevallen menigte van Gog. De HEERE noemt het “Mijn offer” (Ez 39:17; 19) en “een groot offer” (Ez 39:17) dat Hij brengt.

De roofdieren mogen het vlees eten en het bloed drinken (Ez 39:17-19). Het bloed is het leven en behoort aan God. Hij kan daarom bepalen wat Hij ermee doet. Hier geeft Hij het de roofdieren, waardoor de smadelijke verdelging van dit immense leger nog smadelijker wordt. De ‘maaltijd’ wordt in onderdelen genoemd en er mag onbeperkt worden gegeten, tot verzadiging en dronkenschap toe. Het offer dat de HEERE brengt, kent geen maat. Ze mogen het eten aan “Mijn tafel” (Ez 39:20). De HEERE heeft alles bereid, ze hoeven alleen maar te consumeren, waarbij ze zich geen enkele beperking hoeven op te leggen.

Door Zijn handelwijze met Gog en zijn menigte toont God Zijn heerlijkheid aan de heidenvolken (Ez 39:21). Die volken zullen Zijn oordeel zien dat Hij geveld heeft. Zij zien in dat oordeel Zijn hand die Hij op Gog en Zijn menigte gelegd heeft als bewijs van Zijn volkomen heerschappij over deze opstandelingen.

Als ooit de gedachte heeft geleefd dat de HEERE Zijn volk niet kan bevrijden, dan is die nu wel rechtgezet (Ez 39:22). Die gedachte heeft in het verleden kunnen opkomen bij Zijn volk, het huis van Israël, dat steeds weer door vijanden is belaagd en verwoest. Die gedachte kan ook zijn opgekomen bij de heidenvolken die steeds weer bezit van Israël hebben kunnen nemen (Ez 39:23). De volken zullen tot het inzicht komen dat ze zich wel heel erg hebben vergist in het toeschrijven van Israëls ballingschap aan de onmacht van God om Zijn volk tegen de vijanden te beschermen.

Het is niet in hen opgekomen dat God die vijanden juist heeft gestuurd en hun de macht heeft gegeven om Zijn volk te overwinnen omdat Zijn volk Hem ontrouw is geweest en Hij hen daarom heeft moeten tuchtigen. Daarom heeft de koning van Babel het volk in ballingschap kunnen voeren en daarom hebben andere vijanden hen kunnen doden. Het is omdat de HEERE Zijn volk in hun hand heeft gegeven. Hij heeft met Zijn volk gehandeld vanwege hun overtredingen tegen Hem (Ez 39:24). Daarom heeft Hij Zijn aangezicht voor hen moeten verbergen.

Verzen 17-24

Het oordeel over Gog verheerlijkt de HEERE


In Ez 39:17 horen we een nieuw “zo zegt de Heere HEERE” – voor de zesde keer in deze twee hoofdstukken. De HEERE komt terug op wat Hij in Ez 39:4 tegen Ezechiël heeft gezegd. Hij moet alle roofvogels en roofdieren oproepen om zich te goed te doen aan de gevallen menigte van Gog. De HEERE noemt het “Mijn offer” (Ez 39:17; 19) en “een groot offer” (Ez 39:17) dat Hij brengt.

De roofdieren mogen het vlees eten en het bloed drinken (Ez 39:17-19). Het bloed is het leven en behoort aan God. Hij kan daarom bepalen wat Hij ermee doet. Hier geeft Hij het de roofdieren, waardoor de smadelijke verdelging van dit immense leger nog smadelijker wordt. De ‘maaltijd’ wordt in onderdelen genoemd en er mag onbeperkt worden gegeten, tot verzadiging en dronkenschap toe. Het offer dat de HEERE brengt, kent geen maat. Ze mogen het eten aan “Mijn tafel” (Ez 39:20). De HEERE heeft alles bereid, ze hoeven alleen maar te consumeren, waarbij ze zich geen enkele beperking hoeven op te leggen.

Door Zijn handelwijze met Gog en zijn menigte toont God Zijn heerlijkheid aan de heidenvolken (Ez 39:21). Die volken zullen Zijn oordeel zien dat Hij geveld heeft. Zij zien in dat oordeel Zijn hand die Hij op Gog en Zijn menigte gelegd heeft als bewijs van Zijn volkomen heerschappij over deze opstandelingen.

Als ooit de gedachte heeft geleefd dat de HEERE Zijn volk niet kan bevrijden, dan is die nu wel rechtgezet (Ez 39:22). Die gedachte heeft in het verleden kunnen opkomen bij Zijn volk, het huis van Israël, dat steeds weer door vijanden is belaagd en verwoest. Die gedachte kan ook zijn opgekomen bij de heidenvolken die steeds weer bezit van Israël hebben kunnen nemen (Ez 39:23). De volken zullen tot het inzicht komen dat ze zich wel heel erg hebben vergist in het toeschrijven van Israëls ballingschap aan de onmacht van God om Zijn volk tegen de vijanden te beschermen.

Het is niet in hen opgekomen dat God die vijanden juist heeft gestuurd en hun de macht heeft gegeven om Zijn volk te overwinnen omdat Zijn volk Hem ontrouw is geweest en Hij hen daarom heeft moeten tuchtigen. Daarom heeft de koning van Babel het volk in ballingschap kunnen voeren en daarom hebben andere vijanden hen kunnen doden. Het is omdat de HEERE Zijn volk in hun hand heeft gegeven. Hij heeft met Zijn volk gehandeld vanwege hun overtredingen tegen Hem (Ez 39:24). Daarom heeft Hij Zijn aangezicht voor hen moeten verbergen.

Verzen 25-29

Israël hersteld in het land


Voor de zevende en laatste keer klinken in deze twee hoofdstukken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (Ez 39:25). De inhoud van die woorden is het herstel van Israël in het land. Dat herstel begint met het brengen van een omkeer in de gevangenschap van Zijn volk dat Hij “Jakob” noemt (vgl. Ps 85:2; Jr 30:18; Jr 33:26). De naam Jakob herinnert aan hun stamvader in zijn zwakheid. De oorsprong van het herstel ligt bij de HEERE en heeft zijn grond in Zijn ontferming en in het opkomen voor Zijn Naam. Hij ontfermt Zich over “heel het huis van Israël”, dat wil zeggen alle twaalf stammen (vgl. Ez 3:7; Ez 20:40; Ez 36:10; Ez 37:11). Tevens neemt Hij het op voor Zijn heilige Naam.

Ez 39:26 geeft, zoals de HSV hier vertaalt, aanleiding tot de verkeerde gedachte dat Israël trouwbreuk pleegt terwijl het onbezorgd in het land woont. Dit vers kan echter ook als volgt vertaald worden: “Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw zijn geweest, vergeten, wanneer zij in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt” (vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951). De bedoeling is, dat alle vroegere ellende en afwijking vergeten zullen zijn als zijn eenmaal in hun land wonen. Een andere vertaling luidt: “En zij zullen de verantwoording voor hun smaad en trouweloosheid, waarmee zij zich tegen Mij misdragen hebben, op zich nemen, wanneer zij zeker in hun land wonen en niemand hen opschrikt” (Slachter 2000). In deze vertalingen is duidelijk dat het volk in gerustheid in het land woont als een volk dat hersteld is in zijn relatie met de HEERE. Dat komt ook overeen met het betoog van de profeet die spreekt over het teruggekeerde volk dat in de zegen van het vrederijk eindelijk rust heeft gevonden.

De Bewerker van de zegen van het vrederijk is de HEERE. Hij brengt hen terug uit de volken en brengt hen bijeen uit de landen van hun vijanden (Ez 39:27). Hierdoor zal Hij voor de ogen van veel heidenvolken geheiligd worden, dat wil zeggen dat ze Hem zullen erkennen als de enige ware God. Het zal geen vraag meer zijn Wie de God van Israël is en dat Hij – en niet de volken – met Zijn volk heeft gehandeld (Ez 39:28).

Hij heeft Zijn volk onder de heidenvolken in ballingschap gevoerd vanwege de ontrouw aan Hem. Eerst in Babel en later ook onder “veel heidenvolken” vanwege hun verwerping van de Messias. Het zal ook volkomen duidelijk zijn dat Hij het is en niemand anders Die Zijn volk weer heeft verzameld in hun land, zonder iemand te vergeten.

Dan is de relatie niet slechts tijdelijk of gedeeltelijk, maar voorgoed en volledig hersteld. Hij zal Zijn aangezicht niet meer voor hen verbergen (Ez 39:29). Dat hoeft ook niet, want ze zullen Hem dienen met een volkomen hart. Dat doen ze omdat de HEERE Zijn Geest over hen heeft uitgestort. De Geest legt beslag op hen en daardoor zullen ze alles steeds tot eer van God doen. De Geest zal ook te midden van Gods volk wonen in de herbouwde tempel, waarover de volgende hoofdstukken ons uitvoerig informeren.

Verzen 25-29

Israël hersteld in het land


Voor de zevende en laatste keer klinken in deze twee hoofdstukken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (Ez 39:25). De inhoud van die woorden is het herstel van Israël in het land. Dat herstel begint met het brengen van een omkeer in de gevangenschap van Zijn volk dat Hij “Jakob” noemt (vgl. Ps 85:2; Jr 30:18; Jr 33:26). De naam Jakob herinnert aan hun stamvader in zijn zwakheid. De oorsprong van het herstel ligt bij de HEERE en heeft zijn grond in Zijn ontferming en in het opkomen voor Zijn Naam. Hij ontfermt Zich over “heel het huis van Israël”, dat wil zeggen alle twaalf stammen (vgl. Ez 3:7; Ez 20:40; Ez 36:10; Ez 37:11). Tevens neemt Hij het op voor Zijn heilige Naam.

Ez 39:26 geeft, zoals de HSV hier vertaalt, aanleiding tot de verkeerde gedachte dat Israël trouwbreuk pleegt terwijl het onbezorgd in het land woont. Dit vers kan echter ook als volgt vertaald worden: “Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw zijn geweest, vergeten, wanneer zij in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt” (vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951). De bedoeling is, dat alle vroegere ellende en afwijking vergeten zullen zijn als zijn eenmaal in hun land wonen. Een andere vertaling luidt: “En zij zullen de verantwoording voor hun smaad en trouweloosheid, waarmee zij zich tegen Mij misdragen hebben, op zich nemen, wanneer zij zeker in hun land wonen en niemand hen opschrikt” (Slachter 2000). In deze vertalingen is duidelijk dat het volk in gerustheid in het land woont als een volk dat hersteld is in zijn relatie met de HEERE. Dat komt ook overeen met het betoog van de profeet die spreekt over het teruggekeerde volk dat in de zegen van het vrederijk eindelijk rust heeft gevonden.

De Bewerker van de zegen van het vrederijk is de HEERE. Hij brengt hen terug uit de volken en brengt hen bijeen uit de landen van hun vijanden (Ez 39:27). Hierdoor zal Hij voor de ogen van veel heidenvolken geheiligd worden, dat wil zeggen dat ze Hem zullen erkennen als de enige ware God. Het zal geen vraag meer zijn Wie de God van Israël is en dat Hij – en niet de volken – met Zijn volk heeft gehandeld (Ez 39:28).

Hij heeft Zijn volk onder de heidenvolken in ballingschap gevoerd vanwege de ontrouw aan Hem. Eerst in Babel en later ook onder “veel heidenvolken” vanwege hun verwerping van de Messias. Het zal ook volkomen duidelijk zijn dat Hij het is en niemand anders Die Zijn volk weer heeft verzameld in hun land, zonder iemand te vergeten.

Dan is de relatie niet slechts tijdelijk of gedeeltelijk, maar voorgoed en volledig hersteld. Hij zal Zijn aangezicht niet meer voor hen verbergen (Ez 39:29). Dat hoeft ook niet, want ze zullen Hem dienen met een volkomen hart. Dat doen ze omdat de HEERE Zijn Geest over hen heeft uitgestort. De Geest legt beslag op hen en daardoor zullen ze alles steeds tot eer van God doen. De Geest zal ook te midden van Gods volk wonen in de herbouwde tempel, waarover de volgende hoofdstukken ons uitvoerig informeren.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Ezekiel 39". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/kng/ezekiel-39.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile