Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Mattheüs 26

1 En het geschiedde, toen Jezus al deze woorden geindigd had, dat hij tot zijne jongeren zeide:2 Gij weet, dat het na twee dagen Pasen wordt, en des Mensen Zoon zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden.3 Toen vergaderden de Hogepriesters en Schriftgeleerden en de Oudsten des volks in het paleis van den hogepriester, genaamd Kjafas,4 en beraadslaagden te zamen, hoe zij Jezus met list zouden vangen en doden.5 Doch zij zeiden: Vooral niet op het feest, opdat er geen oproer kome onder het volk.

6 Toen nu Jezus te Bethani was in het huis van Simon, den melaatse,7 trad ene vrouw tot hem, die ene albasten fles met kostbare zalfolie had, en goot die uit op zijn hoofd, toen hij aan tafel zat.8 Toen zijne jongeren dat zagen, werden zij misnoegd en zeiden: Waartoe deze verkwisting.9 Deze zalfolie had duur verkocht, en het geld den armen gegeven kunnen worden.10 Toen Jezus dit merkte, zeide hij tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Zij heeft een goed werk aan mij gedaan.11 Armen hebt gij altijd bij u; maar mij hebt gij niet altijd.12 Dat zij deze zalfolie op mijn lichaam heeft uitgegoten, dat heeft zij gedaan, omdat ik zal begraven worden.13 Voorwaar, ik zeg u: Overal, waar dit evangelie gepredikt wordt in de gehele wereld, zal men ook tot hare gedachtenis zeggen wat zij gedaan heeft.

14 Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de Hogepriesters en zeide:15 Wat wilt gij mij geven en ik zal hem u overleveren? En zij wogen hem dertig zilverlingen toe.16 En van toen af zocht hij gelegenheid om hem over te leveren.

17 En op den eersten dag der ongezuurde broden traden de jongeren tot Jezus, en zeiden tot hem: Waar wilt gij, dat wij u het Pascha bereiden zullen om het te eten?18 Hij zeide: Gaat heen in de stad tot zekeren man, en zegt tot hem: De Meester laat u zeggen: Mijn tijd is nabij; ik wil bij u het Pascha houden met mijne jongeren. --19 En de jongeren deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het Pascha.20 Toen het nu avond geworden was, zette hij zich aan tafel met de twaalven.21 En toen zij aten zeide hij: Voorwaar, ik zeg u, dat n van u mij verraden zal.22 En zij werden zeer bedroefd, en ieder van hen begon tot hem te zeggen: Ik toch niet, Heer?23 En hij antwoordde, zeggende: Die de hand met mij in den schotel doopte, die zal mij verraden.24 Des Mensen Zoon gaat wel heen, gelijk van hem geschreven staat; maar wee dien mens, door wien des Mensen Zoon verraden wordt! Het ware dien mens beter, dat hij nooit geboren was.25 Toen antwoordde Judas, die hem verried, en zeide: Ik toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij zegt het.

26 Toen zij nu aten, nam Jezus het brood, dankte, en brak het, en gaf het den jongeren, en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.27 En hij nam den kelk en dankte, en gaf hun dien, en zeide: Drinkt allen daaruit;28 dit is mijn bloed, het bloed des nieuwen verbonds, dat vergoten wordt voor velen tot vergeving der zonden.29 En ik zeg u, dat ik van nu af niet meer drinken zal van dit gewas des wijnstoks tot op dien dag, wanneer ik het nieuw met u drinken zal in het rijk mijns Vaders.30 En toen zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.

31 Toen zeide Jezus tot hen: In dezen nacht zult gij u allen aan mij ergeren; want er staat geschreven: "lk zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen zich verstrooien".32 Maar wanneer ik zal opgestaan zijn, zal ik voor u heen gaan naar Galila.33 Doch Petrus antwoordde en zeide tot hem: Al ware het ook, dat zij zich allen aan u ergerden, zo zal ik mij nochtans nimmermeer ergeren.34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar, ik zeg u, in dezen nacht, eer de haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen.35 Petrus zeide tot hem: Al ware het ook, dat ik met u moest sterven, zo zal ik u toch niet verloochenen. Desgelijks zeiden ook al de jongeren.

36 Toen kwam Jezus met hen aan een hof, genaamd Gethsman, en zeide tot zijne jongeren: Zit hier neder, totdat ik zal heengegaan zijn en ginds gebeden hebben.37 En hij nam tot zich Petrus en de twee zonen van Zebedes, en begon treurig en zeer beangst te worden.38 Toen zeide Jezus tot hen: Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij.39 En hij ging een weinig voort, en viel op zijn aangezicht neder, en bad, zeggende: Mijn Vader, is het mogelijk, laat deze kelk van mij voorbijgaan; doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt.40 En hij kwam tot zijne jongeren en vond ze slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet n uur met mij waken?41 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.42 Ten tweeden male ging hij wederom heen, en bad en zeide: Mijn Vader, zo het niet mogelijk is, dat deze kelk van mij voorbijga, tenzij dat ik hem drinke, zo geschiede uw wil.43 En hij kwam en vond hen wederom slapende; en hunne ogen waren vol slaap.44 En hij liet hen daar, en ging wederom heen en bad ten derden male, en sprak dezelfde woorden.45 Toen kwam hij tot zijne jongeren, en zeide: Wilt gij nu slapen en rusten? Ziet, de ure is gekomen, dat des Mensen Zoon zal overgeleverd worden in de handen der zondaren.46 Staat op, laat ons gaan! Ziet, hij is nabij, die mij verraadt.

47 En terwijl hij nog sprak, zie, toen kwam Judas, een der twaalven, en met hem een grote schare, met zwaarden en met stokken, van de Hogepriesters en Oudsten des volks.48 En de verrader had hun een teken gegeven, en gezegd: Wien ik kussen zal, die is het; grijpt dien.49 En terstond trad hij tot Jezus, en zeide: Wees gegroet, Rabbi! en kuste hem.50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij gekomen? Toen traden zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen hem.51 En zie, een van degenen die bij Jezus waren, strekte de hand uit en trok zijn zwaard, en sloeg des hogepriesters dienstknecht en hieuw hem het oor af.52 Toen zeide Jezus tot hem: Steek uw zwaard in zijne plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard omkomen.53 Of meent gij, dat ik mijnen Vader niet nu nog kan bidden, dat Hij mij meer dan twaalf legioenen Engelen toezende?54 Maar hoe zou dan de Schrift vervuld worden, die zegt dat het alzo geschieden moet?55 Te dier ure zeide Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tot een moordenaar, met zwaarden en met stokken, om mij gevangen te nemen; ik heb immers dagelijks bij u gezeten en geleerd in den tempel, en gij hebt mij niet gegrepen.56 Doch dit alles is geschied, opdat de schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen verlieten hem al de jongeren en vloden.

57 Die Jezus nu gegrepen hadden, leidden hem naar den hogepriester Kjafas, alwaar de Schriftgeleerden en de Oudsten vergaderd waren.58 En Petrus volgde hem van verre tot aan het paleis des hogepriesters, en ging binnen, en zette zich bij de dienaren, om te zien hoe het zou aflopen.59 En de Hogepriesters en de Oudsten en de gehele Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij hem konden doden, maar zij vonden niets;60 en hoewel er vele valse getuigen voortraden, vonden zij toch niets.61 Ten laatste kwamen er twee valse getuigen voor, en zeiden: Hij heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en dien in drie dagen opbouwen.62 En de Hogepriester stond op en zeide tot hem: Antwoordt gij niets op hetgeen dezen tegen u getuigen?63 Doch Jezus zweeg stil. En de Hogepriester antwoordde en zeide tot hem: Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt of gij de Christus, de Zoon Gods, zijt?64 Jezus zeide tot hem: Gij zegt het. Doch ik zeg u: Van nu af zal het geschieden, dat gij des Mensen Zoon zult zien zitten ter rechterhand der kracht, en komen op de wolken des hemels.65 Toen scheurde de Hogepriester zijne klederen, en zeide: Hij heeft God gelasterd; wat behoeven wij nog getuigen? Ziet, nu hebt gij zijne godslastering gehoord.66 Wat dunkt u? En zij antwoordden, zeggende: Hij is des doods schuldig.67 Toen spuwden zij in zijn aangezicht, en gaven hem vuistslagen;68 en anderen sloegen hem in het aangezicht en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het, die u sloeg?

69 En Petrus zat buiten in het hof; en ene dienstmaagd trad tot hem, zeggende: Gij waart ook bij Jezus van Galila.70 Maar hij loochende het voor hen allen, zeggende: Ik weet niet wat gij zegt.71 Doch toen hij uitging naar de voorpoort, zag hem ene andere, en zeide tot degenen die daar waren: Deze was ook bij Jezus van Nazaret.72 En hij loochende het nog eens, en zwoer daarop: Ik ken dien mens niet.73 En kort daarna kwamen die daar stonden, en zeiden tot Petrus: Voorwaar, gij zijt ook een van die; want ook uwe spraak verraadt u.74 Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken dien mens niet.75 En terstond kraaide de haan. Toen gedacht Petrus aan Jezus' woorden, die hij tot hem gezegd had: Eer de haan kraaien zal, zult gij mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitterlijk.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile