Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Nehemia 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 3

Nehemiah 3:1.

III. Nehemiah 3:1-Nehemiah 3:32. In de eerste dagen van de maand Augustus (Nehemiah 6:15) begint nu de werkelijke bouw der muren en der poorten. In dit Hoofdstuk wordt ons in een kort overzicht bericht gegeven van diegenen, welke de enkele delen van den muur van de ene poort tot de andere herstelden. Dit bericht begint met de priesters, die de Schaapspoort en den muur ten noorden daarvan bouwden, en eindigt met de goudsmeden en de kruideniers, die van het zuiden af tot aan de Schaapspoort werkten. Het punt van uitgang wordt genomen aan de noordoostzijde van den tempel, neemt eerst ene richting naar het noorden, dan naar het westen, hierop naar het zuiden, verder naar het oosten en eindelijk weer noordelijk, waar bij de Schaapspoort het eindpunt zich aan het aanvangspunt aaneensluit.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 3

Nehemiah 3:1.

III. Nehemiah 3:1-Nehemiah 3:32. In de eerste dagen van de maand Augustus (Nehemiah 6:15) begint nu de werkelijke bouw der muren en der poorten. In dit Hoofdstuk wordt ons in een kort overzicht bericht gegeven van diegenen, welke de enkele delen van den muur van de ene poort tot de andere herstelden. Dit bericht begint met de priesters, die de Schaapspoort en den muur ten noorden daarvan bouwden, en eindigt met de goudsmeden en de kruideniers, die van het zuiden af tot aan de Schaapspoort werkten. Het punt van uitgang wordt genomen aan de noordoostzijde van den tempel, neemt eerst ene richting naar het noorden, dan naar het westen, hierop naar het zuiden, verder naar het oosten en eindelijk weer noordelijk, waar bij de Schaapspoort het eindpunt zich aan het aanvangspunt aaneensluit.

Vers 1

1. En Eljasib, de hogepriester, de zoon van Jojakim, den zoon van Jozua (Nehemiah 12:10), maakte zich op met zijne broederen, de gewone priesters, en zij bouwden op de fondamenten, die nog waren overgebleven van de verwoesting van Jeruzalem, de Schaapspoort 1), op de plaats van de tegenwoordige Stefanuspoort, door welke nog thans de Bedouïnen hun schapen, die zij te verkopen hebben, in de stad drijven; zij heiligden 2) ze, ze wijdden ze plechtig in, zodra zij met het bouwen gereed waren, en richtten hare deuren op (Nehemiah 6:1); ja zij heiligden ze tot aan den toren Mea (Nehemiah 12:39; Zechariah 14:16) (= honderd), en bouwden van daar nog een goed gedeelte verder in noordelijke richting, tot aan den toren Hananeël, aan den noordoostelijken hoek der stad.

1) De Schaapspoort was het dichtst bij den tempel, aan de zuidzijde der stad en dat gedeelte van het dal, van waar men recht op de stad van David en op den tempel zag. Zij werd de Schaapspoort genaamd, omdat de schapen tot den offerdienst geschikt, door deze poort stadwaarts werden ingevoerd. Hierom kan men ook lichtelijk de reden begrijpen waarom de priesters dit gedeelte van het werk der herbouwing op zich genomen hebben.

2) D.w.z. dat zij, na het bouwen van de Schaapspoort, die voorlopig inwijdden als de eersteling van de verdere poorten en muren. De heiliging of inwijding van den gehelen stadsmuur volgde eerst later, zoals Nehemiah 12:27, vermeld wordt. Hier werd de bouw geheiligd.

Vers 1

1. En Eljasib, de hogepriester, de zoon van Jojakim, den zoon van Jozua (Nehemiah 12:10), maakte zich op met zijne broederen, de gewone priesters, en zij bouwden op de fondamenten, die nog waren overgebleven van de verwoesting van Jeruzalem, de Schaapspoort 1), op de plaats van de tegenwoordige Stefanuspoort, door welke nog thans de Bedouïnen hun schapen, die zij te verkopen hebben, in de stad drijven; zij heiligden 2) ze, ze wijdden ze plechtig in, zodra zij met het bouwen gereed waren, en richtten hare deuren op (Nehemiah 6:1); ja zij heiligden ze tot aan den toren Mea (Nehemiah 12:39; Zechariah 14:16) (= honderd), en bouwden van daar nog een goed gedeelte verder in noordelijke richting, tot aan den toren Hananeël, aan den noordoostelijken hoek der stad.

1) De Schaapspoort was het dichtst bij den tempel, aan de zuidzijde der stad en dat gedeelte van het dal, van waar men recht op de stad van David en op den tempel zag. Zij werd de Schaapspoort genaamd, omdat de schapen tot den offerdienst geschikt, door deze poort stadwaarts werden ingevoerd. Hierom kan men ook lichtelijk de reden begrijpen waarom de priesters dit gedeelte van het werk der herbouwing op zich genomen hebben.

2) D.w.z. dat zij, na het bouwen van de Schaapspoort, die voorlopig inwijdden als de eersteling van de verdere poorten en muren. De heiliging of inwijding van den gehelen stadsmuur volgde eerst later, zoals Nehemiah 12:27, vermeld wordt. Hier werd de bouw geheiligd.

Vers 2

2. En aan zijne hand 1), naast Eljasib met zijne broederen, de priesters, bouwden de mannen van Jericho; ook bouwde verder aan zijne hand Zacchur, de zoon van Imri, met de mannen van zijn geslacht, het vierde stuk, dat de voortzetting van het zo even genoemde derde gedeelte uitmaakte.

1) Aan zijne hand is hier en in de volgende verzen betrekkelijk in letterlijken zin op te vatten, in den zin van, aan zijne zijde.

Vers 2

2. En aan zijne hand 1), naast Eljasib met zijne broederen, de priesters, bouwden de mannen van Jericho; ook bouwde verder aan zijne hand Zacchur, de zoon van Imri, met de mannen van zijn geslacht, het vierde stuk, dat de voortzetting van het zo even genoemde derde gedeelte uitmaakte.

1) Aan zijne hand is hier en in de volgende verzen betrekkelijk in letterlijken zin op te vatten, in den zin van, aan zijne zijde.

Vers 3

3. De Vispoort aan de noordzijde van Bezetha, dicht bij de vismarkt, nu bouwden de kinderen van Sena (Ezra 2:35); zij zolderden die door naast elkaar liggende balken, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen 1), om de poort te sluiten. 1) Hoewel volgens Nehemiah 6:1 de deuren niet eerder in de poorten werden gezet, dan nadat alle scheuren waren gedicht, zo wordt het toch hier reeds vermeld, om aan te geven, dat zij, die de poorten bouwden, ook de deuren maakten. Dezelfde mannen, die de poorten, dit is de bedoeling, bouwden, zetten straks ook de deuren er in.

Vers 3

3. De Vispoort aan de noordzijde van Bezetha, dicht bij de vismarkt, nu bouwden de kinderen van Sena (Ezra 2:35); zij zolderden die door naast elkaar liggende balken, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen 1), om de poort te sluiten. 1) Hoewel volgens Nehemiah 6:1 de deuren niet eerder in de poorten werden gezet, dan nadat alle scheuren waren gedicht, zo wordt het toch hier reeds vermeld, om aan te geven, dat zij, die de poorten bouwden, ook de deuren maakten. Dezelfde mannen, die de poorten, dit is de bedoeling, bouwden, zetten straks ook de deuren er in.

Vers 4

4. En aan hun hand, verder naar het westen, verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz (vergelijk Nehemiah 3:21),en aan hun hand in de tweede lijn, verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabeël, uit ene zeer aanzienlijke familie in Jeruzalem (Nehemiah 6:19); en aan hun hand, in de derde lijn, verbeterde Zadok, zoon van Baëna.

Vers 4

4. En aan hun hand, verder naar het westen, verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz (vergelijk Nehemiah 3:21),en aan hun hand in de tweede lijn, verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabeël, uit ene zeer aanzienlijke familie in Jeruzalem (Nehemiah 6:19); en aan hun hand, in de derde lijn, verbeterde Zadok, zoon van Baëna.

Vers 5

5. Voorts aan hun hand, in de vierde lijn, verbeterden de Thekoïeten (2 Samuel 2:1 ); maar hun voortreffelijken, de voornamen van de stad, brachten hunnen hals niet 1) tot den dienst huns Heeren 2), waren niet geneigd om zich te schikken naar den wil Gods en van Nehemia en de overige machthebbenden in Jeruzalem, en mede deel te nemen aan den arbeid.

1) Kanttekening: De armen moeten het kruis dragen, de rijken geven niets.

Velen beijverden zich in dit werk, hoewel zij gene inwoners van Jeruzalem waren; zij raadpleegden alleen het algemeen welzijn en gene bijzondere belangen. Elk Israëliet moest ene hand bieden aan het bouwen van Jeruzalem. Zelfs verscheidene hoofden en aanzienlijken, zowel van Jeruzalem als van de andere steden, werkten mede, zich verplicht rekenende om mede hun best te doen voor het goede werk. Met recht wordt het aan de edelen of voortreffelijken van Thekoa verweten, dat zij geen deel wilden nemen aan dezen dienst, alsof hun rang hen van de verplichting onthief, om God te dienen en goed te doen, dat toch inderdaad de hoogste eer en de ware vrijheid is. Edelen, die den waren adeldom bezitten moeten niets te gering voor zich rekenen, wanneer zij daardoor het welzijn van hun land en van hun medeburgers kunnen bevorderen. Waartoe dient de adeldom anders, dan om juist door dien adeldom in hogere mate en in meer verheven kring dat nut aan te brengen, waartoe personen van minderen rang niet in staat zijn..

De spreekwijze is ontleend aan het steken van den hals in of onder een juk (Jeremiah 27:11). Wie zijn hals in of onder een juk steekt, toont daarmee, dat hij dienstbaar wil zijn. Dit willen de edelen en aanzienlijken van Thekoa niet.

2) Huns Heeren heeft hier ongetwijfeld op den Heere God betrekking. In den grondtekst staat niet Javeh, maar Adonim, dewijl hier sprake is van een dienen des Heeren, als Oppergebieder van Jeruzalem en Juda.

Vers 5

5. Voorts aan hun hand, in de vierde lijn, verbeterden de Thekoïeten (2 Samuel 2:1 ); maar hun voortreffelijken, de voornamen van de stad, brachten hunnen hals niet 1) tot den dienst huns Heeren 2), waren niet geneigd om zich te schikken naar den wil Gods en van Nehemia en de overige machthebbenden in Jeruzalem, en mede deel te nemen aan den arbeid.

1) Kanttekening: De armen moeten het kruis dragen, de rijken geven niets.

Velen beijverden zich in dit werk, hoewel zij gene inwoners van Jeruzalem waren; zij raadpleegden alleen het algemeen welzijn en gene bijzondere belangen. Elk Israëliet moest ene hand bieden aan het bouwen van Jeruzalem. Zelfs verscheidene hoofden en aanzienlijken, zowel van Jeruzalem als van de andere steden, werkten mede, zich verplicht rekenende om mede hun best te doen voor het goede werk. Met recht wordt het aan de edelen of voortreffelijken van Thekoa verweten, dat zij geen deel wilden nemen aan dezen dienst, alsof hun rang hen van de verplichting onthief, om God te dienen en goed te doen, dat toch inderdaad de hoogste eer en de ware vrijheid is. Edelen, die den waren adeldom bezitten moeten niets te gering voor zich rekenen, wanneer zij daardoor het welzijn van hun land en van hun medeburgers kunnen bevorderen. Waartoe dient de adeldom anders, dan om juist door dien adeldom in hogere mate en in meer verheven kring dat nut aan te brengen, waartoe personen van minderen rang niet in staat zijn..

De spreekwijze is ontleend aan het steken van den hals in of onder een juk (Jeremiah 27:11). Wie zijn hals in of onder een juk steekt, toont daarmee, dat hij dienstbaar wil zijn. Dit willen de edelen en aanzienlijken van Thekoa niet.

2) Huns Heeren heeft hier ongetwijfeld op den Heere God betrekking. In den grondtekst staat niet Javeh, maar Adonim, dewijl hier sprake is van een dienen des Heeren, als Oppergebieder van Jeruzalem en Juda.

Vers 6

6. En de Oude poort 1), tussen de Vispoort en de poort van Efraïm (Nehemiah 12:39), verbeterden Jojada, de zoon van Paseah, en Mesullam, de zoon van Besodja; deze zolderden zij, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen.

1) De oude poort. Beter: de poort van den ouden, d.i. van den ouden muur. We nemen aan, dat hiermede wordt bedoeld, dat gedeelte van den ouden muur, hetwelk door Joas, in de dagen van Amazia, was gespaard gelaten, dewijl in Nehemiah 3:8 van den breden muur wordt gesproken, die door Uzzia was opgebouwd, na de verwoesting er van door Joas (2 Kings 14:13).

Volgens Nehemiah 3:7 bouwden daaraan twee hoofden met hun onderhorigen; hoogstwaarschijnlijk, dewijl het zeer veel werks kostte en daarmee grote onkosten gepaard gingen.

Vers 6

6. En de Oude poort 1), tussen de Vispoort en de poort van Efraïm (Nehemiah 12:39), verbeterden Jojada, de zoon van Paseah, en Mesullam, de zoon van Besodja; deze zolderden zij, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen.

1) De oude poort. Beter: de poort van den ouden, d.i. van den ouden muur. We nemen aan, dat hiermede wordt bedoeld, dat gedeelte van den ouden muur, hetwelk door Joas, in de dagen van Amazia, was gespaard gelaten, dewijl in Nehemiah 3:8 van den breden muur wordt gesproken, die door Uzzia was opgebouwd, na de verwoesting er van door Joas (2 Kings 14:13).

Volgens Nehemiah 3:7 bouwden daaraan twee hoofden met hun onderhorigen; hoogstwaarschijnlijk, dewijl het zeer veel werks kostte en daarmee grote onkosten gepaard gingen.

Vers 7

7. En aan hun hand verbeterden Melatja, de Gibeoniet (Joshua 9:3), en Jadon, de Meronothiet, van Merono in de nabijheid van Mizpa gelegen (1 Samuel 9:5 ), de mannen van Gibeon en van Mizpa, het tegenwoordige Nebi Samwil 2 uur van Jeruzalem gelegen, tot aan den stoel, aan den rechterstoel, des landvoogds aan deze zijde der rivier, tot aan de plaats waar de landvoogd rechtsdag placht te houden (Nehemiah 2:9).

Vers 7

7. En aan hun hand verbeterden Melatja, de Gibeoniet (Joshua 9:3), en Jadon, de Meronothiet, van Merono in de nabijheid van Mizpa gelegen (1 Samuel 9:5 ), de mannen van Gibeon en van Mizpa, het tegenwoordige Nebi Samwil 2 uur van Jeruzalem gelegen, tot aan den stoel, aan den rechterstoel, des landvoogds aan deze zijde der rivier, tot aan de plaats waar de landvoogd rechtsdag placht te houden (Nehemiah 2:9).

Vers 8

8. Aan zijne hand verbeterde Uzziël, de zoon van Harhoja, een der goudsmeden, tot de gemeenschap der goudsmeden behorende; en aan zijne hand verbeterde Hananja, de zoon van een der apothekers, van het gilde of de gemeenschap der apothekers; en zij lieten het gedeelte des muurs, dat nu volgde onaangeroerd, omdat het zich in goeden staat bevond, dewijl het niet met de andere gedeelten was verwoest, toen Jeruzalemdoor de handen der Heidenen was ter nedergeworpen; zij konden dus dit deel, dat zich tot aan den breden muur 1) uitstrekte, laten staan, zonder er iets aan te verbeteren.

1) De "brede muur" is ongetwijfeld dat gedeelte, hetwelk de Israëlitische koning Joas tot ene lengte van 400 ellen had doen ter nederwerpen (2 Kings 14:13), waarna het door koning Uzzia breder en sterker werd opgebouwd (2 Chronicles 26:9)..

Het vermoeden ligt voor de hand, dat de brede muur, die plaats is, waar de Israëlitische koning Joas de muur 400 el van de Efraïm's poort tot de Hoekpoort afbrak, welke later breder en zwaarder werd opgebouwd door Uzzia. Dewijl nu onder de herbouwde poorten, die van Efraïm niet vermeld wordt en deze poort toch volgens Nehemiah 8:16 in Nehemia's tijden aanwezig was, zo kan de niet-vermelding er van in ons Hoofdstuk geen anderen grond hebben als dezen, dat die bij de verwoesting van Jeruzalem's muren is blijven staan..

Vers 8

8. Aan zijne hand verbeterde Uzziël, de zoon van Harhoja, een der goudsmeden, tot de gemeenschap der goudsmeden behorende; en aan zijne hand verbeterde Hananja, de zoon van een der apothekers, van het gilde of de gemeenschap der apothekers; en zij lieten het gedeelte des muurs, dat nu volgde onaangeroerd, omdat het zich in goeden staat bevond, dewijl het niet met de andere gedeelten was verwoest, toen Jeruzalemdoor de handen der Heidenen was ter nedergeworpen; zij konden dus dit deel, dat zich tot aan den breden muur 1) uitstrekte, laten staan, zonder er iets aan te verbeteren.

1) De "brede muur" is ongetwijfeld dat gedeelte, hetwelk de Israëlitische koning Joas tot ene lengte van 400 ellen had doen ter nederwerpen (2 Kings 14:13), waarna het door koning Uzzia breder en sterker werd opgebouwd (2 Chronicles 26:9)..

Het vermoeden ligt voor de hand, dat de brede muur, die plaats is, waar de Israëlitische koning Joas de muur 400 el van de Efraïm's poort tot de Hoekpoort afbrak, welke later breder en zwaarder werd opgebouwd door Uzzia. Dewijl nu onder de herbouwde poorten, die van Efraïm niet vermeld wordt en deze poort toch volgens Nehemiah 8:16 in Nehemia's tijden aanwezig was, zo kan de niet-vermelding er van in ons Hoofdstuk geen anderen grond hebben als dezen, dat die bij de verwoesting van Jeruzalem's muren is blijven staan..

Vers 9

9. En aan hun hand verbeterde Refaja, de zoon van Hur, overste des halven deels, rechts- of landgebied, van Jeruzalem.

Vers 9

9. En aan hun hand verbeterde Refaja, de zoon van Hur, overste des halven deels, rechts- of landgebied, van Jeruzalem.

Vers 10

10. Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja, de zoon van Harum af, dat deel van den muur, dat nabij en tegenover zijn huis lag; en aan zijne hand verbeterde Hattus, de zoon van Hasabneja.

Vers 10

10. Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja, de zoon van Harum af, dat deel van den muur, dat nabij en tegenover zijn huis lag; en aan zijne hand verbeterde Hattus, de zoon van Hasabneja.

Vers 11

11. De andere mate of helft verbeterde Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-Moab; daartoe herstelden zij ook den Bakovenstoren 1) tussen den breden muur en de Dalpoort (Nehemiah 12:38) of dat bij de Hoekpoort, of dezelfde.

1) Indien men vaststelt, dat de Bakovenstoren dezelfde is als de Hoekpoort, is ook de reden opgelost, waarom in deze opgave niet van laatstgenoemde poort sprake is, dewijl zij toch, ook na de Ballingschap, bestond. Robinson en Tobler zijn van mening, dat de Goliathstoren, uit den tijd der kruistochten, gebouwd is op de oude fondamenten van dezen toren. 12. En aan zijne hand, in de richting naar het Zuiden, langs de westzijde van de stad, verbeterde Sallum, de zoon van Lohes, overste van het andere halve vierde deel van Jeruzalem, het landgebied dat tot Jeruzalem behoorde, met de in het gebied liggende dorpen en plaatsen, hij en zijne dochters.

Vers 11

11. De andere mate of helft verbeterde Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-Moab; daartoe herstelden zij ook den Bakovenstoren 1) tussen den breden muur en de Dalpoort (Nehemiah 12:38) of dat bij de Hoekpoort, of dezelfde.

1) Indien men vaststelt, dat de Bakovenstoren dezelfde is als de Hoekpoort, is ook de reden opgelost, waarom in deze opgave niet van laatstgenoemde poort sprake is, dewijl zij toch, ook na de Ballingschap, bestond. Robinson en Tobler zijn van mening, dat de Goliathstoren, uit den tijd der kruistochten, gebouwd is op de oude fondamenten van dezen toren. 12. En aan zijne hand, in de richting naar het Zuiden, langs de westzijde van de stad, verbeterde Sallum, de zoon van Lohes, overste van het andere halve vierde deel van Jeruzalem, het landgebied dat tot Jeruzalem behoorde, met de in het gebied liggende dorpen en plaatsen, hij en zijne dochters.

Vers 13

13. De Dalpoort aan de westzijde, waar men nu de Jaffapoort vindt, (Nehemiah 2:13), verbeterde Hanum, en de inwoners van Zanoah westelijk van Jeruzalem, nu Zana (Joshua 15:34); zij bouwden die, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen; daartoe werden gerekend ongeveer duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort 1), welke nog in goeden staat waren, en dus niet behoefden hersteld te worden.

1) De afstand van de tegenwoordige Jaffapoort tot de plaats, waar vroeger de Mistpoort stond, bedraagt ongeveer 750 Ned. el. De Joodse el, na de Ballingschap, is iets groter als die v r die gebeurtenis en heeft de lengte van ongeveer den afstand van den top van den middelsten vinger tot aan den elleboog of den oksel.

Vers 13

13. De Dalpoort aan de westzijde, waar men nu de Jaffapoort vindt, (Nehemiah 2:13), verbeterde Hanum, en de inwoners van Zanoah westelijk van Jeruzalem, nu Zana (Joshua 15:34); zij bouwden die, en richtten hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen; daartoe werden gerekend ongeveer duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort 1), welke nog in goeden staat waren, en dus niet behoefden hersteld te worden.

1) De afstand van de tegenwoordige Jaffapoort tot de plaats, waar vroeger de Mistpoort stond, bedraagt ongeveer 750 Ned. el. De Joodse el, na de Ballingschap, is iets groter als die v r die gebeurtenis en heeft de lengte van ongeveer den afstand van den top van den middelsten vinger tot aan den elleboog of den oksel.

Vers 14

14. De Mistpoort nu verbeterde Malchia, de zoon van Rechab (Jeremiah 35:2), overste van het deel Beth-Cheremof der wijngaardeniers, ook het gebied van Beth-Hakerem genoemd (Jeremiah 6:1); hij bouwde ze, en richtte hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen.

Vers 14

14. De Mistpoort nu verbeterde Malchia, de zoon van Rechab (Jeremiah 35:2), overste van het deel Beth-Cheremof der wijngaardeniers, ook het gebied van Beth-Hakerem genoemd (Jeremiah 6:1); hij bouwde ze, en richtte hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen.

Vers 15

15. En de Fonteinpoort verbeterde Sallum, de zoon van Kol-Hoze, overste van het deel van Mizpa, namelijk van het land rondom die stad (1 Samuel 9:5) ), want de stad zelf behoorde tot het gebied van den Syrischen landvoogd (Nehemiah 3:7); hij bouwde ze, en overdekte ze, en richtte hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen; daartoe den muur liggende tegenover de uitgestrektheid des vijvers Schelah 1) (2 Samuel 17:17 en Kon. 7:26 ), bij des konings hof, en tot aan de trappen, die afgaan van David's stad.

1) Schelah herinnert aan Siloah. Door de navorsingen van Robinson en Tobler is uitgemaakt, dat de Siloah zijn water uit een onderaards kanaal ontvangt, hetwelk van af de aan de Oostelijke helling van Ofel liggende bron van de Jonkvrouw (Ain Sitti Miriam) 1750 voet lang door de rots is gegraven. Nevens den vijver Siloah aan de Ooster helling van Sion, waar het Tyropoindal in het Kedrondal uitwatert, bevindt zich een nu met aarde opgevuld, met bomen en gras bedekte grote oude vijver (Birket el Hakra), door Tobler de beneden vijver Siloah genoemd, ter onderscheiding van een nu nog voorhanden zijnde, die hij, wijl hij noordwestelijk daarvan is gelegen, als den bovenvijver aanduidt. Een van de Siloahvijvers, waarschijnlijk de beneden grotere, is wel de in Nehemiah 2:14 vermelde koningsvijver, in wiens nabijheid tegen het Oosten en Zuidoosten de koningstuin lag..

Vers 15

15. En de Fonteinpoort verbeterde Sallum, de zoon van Kol-Hoze, overste van het deel van Mizpa, namelijk van het land rondom die stad (1 Samuel 9:5) ), want de stad zelf behoorde tot het gebied van den Syrischen landvoogd (Nehemiah 3:7); hij bouwde ze, en overdekte ze, en richtte hare deuren op, met hare sloten en hare grendelen; daartoe den muur liggende tegenover de uitgestrektheid des vijvers Schelah 1) (2 Samuel 17:17 en Kon. 7:26 ), bij des konings hof, en tot aan de trappen, die afgaan van David's stad.

1) Schelah herinnert aan Siloah. Door de navorsingen van Robinson en Tobler is uitgemaakt, dat de Siloah zijn water uit een onderaards kanaal ontvangt, hetwelk van af de aan de Oostelijke helling van Ofel liggende bron van de Jonkvrouw (Ain Sitti Miriam) 1750 voet lang door de rots is gegraven. Nevens den vijver Siloah aan de Ooster helling van Sion, waar het Tyropoindal in het Kedrondal uitwatert, bevindt zich een nu met aarde opgevuld, met bomen en gras bedekte grote oude vijver (Birket el Hakra), door Tobler de beneden vijver Siloah genoemd, ter onderscheiding van een nu nog voorhanden zijnde, die hij, wijl hij noordwestelijk daarvan is gelegen, als den bovenvijver aanduidt. Een van de Siloahvijvers, waarschijnlijk de beneden grotere, is wel de in Nehemiah 2:14 vermelde koningsvijver, in wiens nabijheid tegen het Oosten en Zuidoosten de koningstuin lag..

Vers 16

16. Na hem verbeterde Nehemia, de zoon van Azbuk, niet te verwarren met den schrijver van dit boek, den zoon van Hachalja (Nehemiah 1:1), overste van het halve deel, het ene halve district van Beth-Zur (Joshua 15:58), tot tegenover den ingang van David's graven, aan de oostelijke zijde van Zion, en tot aan den door kunst gemaakten vijver (tot nog toe onbekend), en tot aan het huis der helden op den Zion. 17. Na hem verbeterden de Levieten, aan wier hoofd stond: Rehum, de zoon van Bani; aan zijne hand verbeterde 1) Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila (Joshua 15:44 ), in zijn deel des lands, met de mannen van zijn district (het andere in Nehemiah 3:18).

1) Evenmin als in Nehemiah 3:18 wordt ook hier opgegeven, wat deel des muurs door deze bouwlieden werd verbeterd. Uit de opgave dat Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila, in zijn deel, d.i. wat zijn district betreft, verbeterde, terwijl in het volgende vers van de andere helft van Kehila wordt gesproken, blijkt, dat zij, de Kehilieten, niet gezamenlijk, maar van elkaar gescheiden, hebben gearbeid.

Tobler is van mening, dat Kehila het tegenwoordige dorp Kila is, oostelijk gelegen van Beit Dschibrin.

Vers 16

16. Na hem verbeterde Nehemia, de zoon van Azbuk, niet te verwarren met den schrijver van dit boek, den zoon van Hachalja (Nehemiah 1:1), overste van het halve deel, het ene halve district van Beth-Zur (Joshua 15:58), tot tegenover den ingang van David's graven, aan de oostelijke zijde van Zion, en tot aan den door kunst gemaakten vijver (tot nog toe onbekend), en tot aan het huis der helden op den Zion. 17. Na hem verbeterden de Levieten, aan wier hoofd stond: Rehum, de zoon van Bani; aan zijne hand verbeterde 1) Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila (Joshua 15:44 ), in zijn deel des lands, met de mannen van zijn district (het andere in Nehemiah 3:18).

1) Evenmin als in Nehemiah 3:18 wordt ook hier opgegeven, wat deel des muurs door deze bouwlieden werd verbeterd. Uit de opgave dat Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila, in zijn deel, d.i. wat zijn district betreft, verbeterde, terwijl in het volgende vers van de andere helft van Kehila wordt gesproken, blijkt, dat zij, de Kehilieten, niet gezamenlijk, maar van elkaar gescheiden, hebben gearbeid.

Tobler is van mening, dat Kehila het tegenwoordige dorp Kila is, oostelijk gelegen van Beit Dschibrin.

Vers 18

18. Na hem verbeterden hun broederen, met Bavai, de zoon van Henadad, de overste van het andere halve deel van Kehila.

Vers 18

18. Na hem verbeterden hun broederen, met Bavai, de zoon van Henadad, de overste van het andere halve deel van Kehila.

Vers 19

19. Aan zijne hand nevens hem verbeterde Ezer, de zoon van Jesua, de overste van Mizpa ene andere maat of helft, waarvan de eerste helft in Nehemiah 3:15 of in Nehemiah 3:7 zal te zoeken zijn; daar wordt ook gesproken van mannen van Mizpa, die gebouwd hebben, tegenover den opgang naar het wapen- of tuighuis, aan den hoek.

Wij moeten bij deze beschrijving de opgaven veeltijds zo laten, als zij daar staan, zonder iets naders omtrent de plaatselijkheid, welke ons vooral in den Tyropoin, tussen de heuvels Zion en Moria zeer onbekend is, te kunnen bepalen..

Vers 19

19. Aan zijne hand nevens hem verbeterde Ezer, de zoon van Jesua, de overste van Mizpa ene andere maat of helft, waarvan de eerste helft in Nehemiah 3:15 of in Nehemiah 3:7 zal te zoeken zijn; daar wordt ook gesproken van mannen van Mizpa, die gebouwd hebben, tegenover den opgang naar het wapen- of tuighuis, aan den hoek.

Wij moeten bij deze beschrijving de opgaven veeltijds zo laten, als zij daar staan, zonder iets naders omtrent de plaatselijkheid, welke ons vooral in den Tyropoin, tussen de heuvels Zion en Moria zeer onbekend is, te kunnen bepalen..

Vers 20

20. Na hem verbeterde zeer vuriglijk, met veel ijver, Baruch, de zoon van Zabbai, ene andere maat, een tweede stuk 1), van den hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester (Nehemiah 3:1).

1) Gerekend vanaf de hoek, waarvan in Nehemiah 3:19 gesproken is. Waar het huis van Eljasib heelt gestaan, is niet meer aan te geven.

Vers 20

20. Na hem verbeterde zeer vuriglijk, met veel ijver, Baruch, de zoon van Zabbai, ene andere maat, een tweede stuk 1), van den hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester (Nehemiah 3:1).

1) Gerekend vanaf de hoek, waarvan in Nehemiah 3:19 gesproken is. Waar het huis van Eljasib heelt gestaan, is niet meer aan te geven.

Vers 21

21. Na hem verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz of Hakkoz, ene andere maat, een tweede stuk-het eerste vindt men in Nehemiah 3:4, van de huisdeur der woning van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis.

Vers 21

21. Na hem verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz of Hakkoz, ene andere maat, een tweede stuk-het eerste vindt men in Nehemiah 3:4, van de huisdeur der woning van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis.

Vers 22

22. En na hem verbeterden de priesters, wonende in de vlakke velden 1).

1) Hiermede worden bedoeld, de priesters, die in de Jordaanvlakte woonden, waarschijnlijk te Jericho. Wat zij verbeterden wordt niet opgegeven.

Vers 22

22. En na hem verbeterden de priesters, wonende in de vlakke velden 1).

1) Hiermede worden bedoeld, de priesters, die in de Jordaanvlakte woonden, waarschijnlijk te Jericho. Wat zij verbeterden wordt niet opgegeven.

Vers 23

23. Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegen hun huis over; na hem verbeterde Azaria, de zoon van Maseja, den zoon van Hananja, bij zijn huis; want bij dit deel van den muur, dat zich om de hoogte van Ofel uitstrekte, woonden, wegens de nabijheid van den tempel, meest priesters. 24. Na hem verbeterde Binnuï, de zoon van Henadad, ene andere maat, een tweede gedeelte; het eerste gedeelte is misschien in Nehemiah 3:18 te zoeken, en de naam Binnui zou dan dezelfde zijn als Bavai, bij beiden wordt Henadad als de vader genoemd; hij bouwde van het huis van Azaria tot aan den hoek en tot aan het punt of het uiterste van den hoek.

Vers 23

23. Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegen hun huis over; na hem verbeterde Azaria, de zoon van Maseja, den zoon van Hananja, bij zijn huis; want bij dit deel van den muur, dat zich om de hoogte van Ofel uitstrekte, woonden, wegens de nabijheid van den tempel, meest priesters. 24. Na hem verbeterde Binnuï, de zoon van Henadad, ene andere maat, een tweede gedeelte; het eerste gedeelte is misschien in Nehemiah 3:18 te zoeken, en de naam Binnui zou dan dezelfde zijn als Bavai, bij beiden wordt Henadad als de vader genoemd; hij bouwde van het huis van Azaria tot aan den hoek en tot aan het punt of het uiterste van den hoek.

Vers 25

25. Palal, de zoon van Uzaï, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis, het koninklijk paleis van David tegenover den tempel, aan de noordoostzijde van Sion, uitsteekt, zich verheft, en die bij den voorhof der gevangenis is 1) (Nehemiah 12:39 ); na of nevens hem maakt Pedaja, de zoon van Paros, een gedeelte van dezen hoekmuur.

1) Volgens de gewoonte in het Oosten vormde het gevangenhof een deel van den koninklijken burcht op Zion. Een burcht echter had een hogen toren. Dit blijkt ook uit Song of Solomon 4:4, al is het mogelijk, dat de daar vermelde toren van David, waaraan 1000 schilden hingen, allen wapenen der helden, niet met den toren van het koningshuis te vereenzelvigen is, als ook uit Micah 4:8. Isaiah 32:14. Deze hoge toren van het koninklijke huis, d.i. de koninklijke burcht stond volgens ons vers in de onmiddellijke nabijheid van den hoek op het uiterste punt, want de hoek, de hoge toren van het koningshuis lag tegenover het gedeelte van den muur, dat tot het uiterste punt reikte. Hier vormde de muur een hoek, wijl hij niet verder van het Zuiden naar het Noorden voortliep, maar in een hoekpunt zich naar het Oosten wendde en naar Ofel, den zuidelijken uitloper van Moria zich uitstrekte..

Vers 25

25. Palal, de zoon van Uzaï, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis, het koninklijk paleis van David tegenover den tempel, aan de noordoostzijde van Sion, uitsteekt, zich verheft, en die bij den voorhof der gevangenis is 1) (Nehemiah 12:39 ); na of nevens hem maakt Pedaja, de zoon van Paros, een gedeelte van dezen hoekmuur.

1) Volgens de gewoonte in het Oosten vormde het gevangenhof een deel van den koninklijken burcht op Zion. Een burcht echter had een hogen toren. Dit blijkt ook uit Song of Solomon 4:4, al is het mogelijk, dat de daar vermelde toren van David, waaraan 1000 schilden hingen, allen wapenen der helden, niet met den toren van het koningshuis te vereenzelvigen is, als ook uit Micah 4:8. Isaiah 32:14. Deze hoge toren van het koninklijke huis, d.i. de koninklijke burcht stond volgens ons vers in de onmiddellijke nabijheid van den hoek op het uiterste punt, want de hoek, de hoge toren van het koningshuis lag tegenover het gedeelte van den muur, dat tot het uiterste punt reikte. Hier vormde de muur een hoek, wijl hij niet verder van het Zuiden naar het Noorden voortliep, maar in een hoekpunt zich naar het Oosten wendde en naar Ofel, den zuidelijken uitloper van Moria zich uitstrekte..

Vers 26

26. De Nethinim nu (zie 1 Chronicles 9:2 ), die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren, hadden hier hun verblijf.

Hun woningen, die zuidwaarts van het tempelgebouw stonden, strekten zich uit van het zuidoosten van het plein naar het oosten, en waren gedeeltelijk gebouwd op de oostelijke helling van den tempelheuvel, alzo oostwaarts van den Waterpoort..

Vers 26

26. De Nethinim nu (zie 1 Chronicles 9:2 ), die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren, hadden hier hun verblijf.

Hun woningen, die zuidwaarts van het tempelgebouw stonden, strekten zich uit van het zuidoosten van het plein naar het oosten, en waren gedeeltelijk gebouwd op de oostelijke helling van den tempelheuvel, alzo oostwaarts van den Waterpoort..

Vers 27

27. Daarna verbeterden de Thekoïeten (na Pedaja in Nehemiah 3:25), ene andere maat of gedeelte, het eerste is in Nehemiah 3:5 genoemd, tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel 1).

1) Dit stuk liep over het Tyropoindal tot aan den muur van Ofel. Aan de noordzijde was geen muur nodig, van wege den zuidelijken muur van het tempelplein.

Vers 27

27. Daarna verbeterden de Thekoïeten (na Pedaja in Nehemiah 3:25), ene andere maat of gedeelte, het eerste is in Nehemiah 3:5 genoemd, tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel 1).

1) Dit stuk liep over het Tyropoindal tot aan den muur van Ofel. Aan de noordzijde was geen muur nodig, van wege den zuidelijken muur van het tempelplein.

Vers 28

28. Van boven de Paardenpoort niet ver van den Tempel en van het paleis verwijderd (de beschrijving gaat hier naar de oostzijde van Zion terug en vervolgt een ander deel van den muur, die over het Tyropoin naar den Ofel leidde), verbeterden de priesters, een iegelijk tegen zijn huis over.

Hier worden slechts 8 poorten genoemd. Elders lezen wij nog van 4 andere poorten, de poort van Efraïm (Nehemiah 12:39), van Benjamin (Jeremiah 37:13) de gevangenpoort (Nehemiah 12:39); de Hoekpoort (2 Kings 14:13). Deze 4 bij de 8 poorten maken te zamen 12, welke ook aan het nieuwe Jeruzalem worden toegeschreven. (Revelation 1:12). 29. Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegen zijn huis over. En na hem verbeterde Semaja niet te verwarren met Semaja in 1 Chronicles 3:22, 1 Chronicles 26:6 vermeld, de zoon van Sechanja, de bewaarder van de Oostpoort.

Vers 28

28. Van boven de Paardenpoort niet ver van den Tempel en van het paleis verwijderd (de beschrijving gaat hier naar de oostzijde van Zion terug en vervolgt een ander deel van den muur, die over het Tyropoin naar den Ofel leidde), verbeterden de priesters, een iegelijk tegen zijn huis over.

Hier worden slechts 8 poorten genoemd. Elders lezen wij nog van 4 andere poorten, de poort van Efraïm (Nehemiah 12:39), van Benjamin (Jeremiah 37:13) de gevangenpoort (Nehemiah 12:39); de Hoekpoort (2 Kings 14:13). Deze 4 bij de 8 poorten maken te zamen 12, welke ook aan het nieuwe Jeruzalem worden toegeschreven. (Revelation 1:12). 29. Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegen zijn huis over. En na hem verbeterde Semaja niet te verwarren met Semaja in 1 Chronicles 3:22, 1 Chronicles 26:6 vermeld, de zoon van Sechanja, de bewaarder van de Oostpoort.

Vers 30

30. Na hem verbeterde Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf, de zesde zoon, namelijk van Zalaf, ene andere maat; het eerste gedeelte Nehemiah 3:13. Na hem verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, tegen zijne kamer, de onder zijn beheer staande tempelcel, over.

Vers 30

30. Na hem verbeterde Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf, de zesde zoon, namelijk van Zalaf, ene andere maat; het eerste gedeelte Nehemiah 3:13. Na hem verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, tegen zijne kamer, de onder zijn beheer staande tempelcel, over.

Vers 31

31. Na hem verbeterde Malchia, de zoon eens goudsmids, behorende tot de klasse der goudsmeden, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, waar deze hun pakhuis voor de behoeften des tempels hadden, tegenover de poort van Mifkad 1), waar volgens sommigen de raad vergaderde, en tot de opperzaal van het punt, ene hoogte, hoogstwaarschijnlijk te zoeken aan de zuidwestzijde van het tempelplein.

1) In Ezekiel 43:21 wordt van een Mifkad habajith gesproken. (Door de Stat.-Vert. overgezet met: in een bestelde plaats van het huis). Het was die plaats, waar het zondoffer verbrand werd, buiten het heiligdom op een afzonderlijke gedeelte. Wellicht dat dit Mifkad daarmee in verband kan worden gebracht.

Vers 31

31. Na hem verbeterde Malchia, de zoon eens goudsmids, behorende tot de klasse der goudsmeden, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, waar deze hun pakhuis voor de behoeften des tempels hadden, tegenover de poort van Mifkad 1), waar volgens sommigen de raad vergaderde, en tot de opperzaal van het punt, ene hoogte, hoogstwaarschijnlijk te zoeken aan de zuidwestzijde van het tempelplein.

1) In Ezekiel 43:21 wordt van een Mifkad habajith gesproken. (Door de Stat.-Vert. overgezet met: in een bestelde plaats van het huis). Het was die plaats, waar het zondoffer verbrand werd, buiten het heiligdom op een afzonderlijke gedeelte. Wellicht dat dit Mifkad daarmee in verband kan worden gebracht.

Vers 32

32. En tussen de opperzaal van het punt tot de Schaapspoort toe1), opwaarts, verbeterden de goudsmeden en de kruideniers.

1) Dit is het gedeelte van den gehelen oostelijken tempelmuur tot de Schaapspoort, van welke de beschrijving (Nehemiah 3:1) uitging. De oostelijke muur van het tempelplein heeft wellicht bij de verbranding der stad door de Chaldeeërs minder geleden, of het is ook mogelijk, dat bij en na den tempelbouw die deelsgewijze weer hersteld is geworden, zodat er op dit ogenblik weinig aan te doen was..

Zelfs vrouwen hadden aan het werk geholpen: Sallum en zijne dochters (Nehemiah 3:12). De Apostel Paulus spreekt ook van enige goede vrouwen, die met hem in het Evangelie arbeidden (Philippians 4:3). Sommigen verbeterden tegenover hun huizen, en anderen zelfs tegenover hun kamer. Wanneer er een werk voor het algemene welzijn moet verricht worden, moet ieder zijn best doen aan dat gedeelte, dat onder zijn bereik is. Als ieder voor zijn eigene deur veegt, zal de straat spoedig schoon zijn. Van Baruch wordt er gezegd, dat hij vuriglijk aan zijn deel verbeterde (Nehemiah 3:20); niet dat anderen koel of onverschillig waren, maar hij was de ijverigste onder hen, en maakte zich daarom beroemd onder zijne medebouwers. Het is goed aldus ijverig werkzaam te zijn voor ene goede zaak, en het is wel waarschijnlijk, dat de ijver van dezen goeden man, ook anderen opwekte, om hun best te doen. Die het eerst hun werk af hadden, hielpen ook nog hun medegenoten..

Bij nauwkeurige lezing van den bouw der muren, wordt het duidelijk, dat in dit Hoofdstuk sprake is van den gehelen muur, die Jeruzalem omsloot, voor zover dit nodig was. Want juist dat het met de Schaapspoort begint en met die poort eindigt, daaruit blijkt genoegzaam, dat van den gehelen muur sprake is. En al maakt men bezwaar uit de omstandigheid, dat niet van alle poorten melding gemaakt wordt, die op andere plaatsen wl vermeld worden, deze zwarigheid is in dier voege gemakkelijk op te lossen, dat deze niet vermelde poorten niets, of niet veel hebben geleden van de verwoesting door de Babyloniërs. Het is toch niet denkbaar, dat Nebukadnezar niet gerust heeft, aleer geen enkele steen meer op den anderen was gelaten, maar dat hij z is te werk gegaan, dat wat nog bleef staan, geen genoegzame bescherming bood voor de stad, indien zij nog weer eens mocht opstaan. Die gedeelten echter, die verwoest of met den grond gelijk gemaakt waren, werden in den tijd, waarvan dit Hoofdstuk spreekt, weer hersteld.

Vers 32

32. En tussen de opperzaal van het punt tot de Schaapspoort toe1), opwaarts, verbeterden de goudsmeden en de kruideniers.

1) Dit is het gedeelte van den gehelen oostelijken tempelmuur tot de Schaapspoort, van welke de beschrijving (Nehemiah 3:1) uitging. De oostelijke muur van het tempelplein heeft wellicht bij de verbranding der stad door de Chaldeeërs minder geleden, of het is ook mogelijk, dat bij en na den tempelbouw die deelsgewijze weer hersteld is geworden, zodat er op dit ogenblik weinig aan te doen was..

Zelfs vrouwen hadden aan het werk geholpen: Sallum en zijne dochters (Nehemiah 3:12). De Apostel Paulus spreekt ook van enige goede vrouwen, die met hem in het Evangelie arbeidden (Philippians 4:3). Sommigen verbeterden tegenover hun huizen, en anderen zelfs tegenover hun kamer. Wanneer er een werk voor het algemene welzijn moet verricht worden, moet ieder zijn best doen aan dat gedeelte, dat onder zijn bereik is. Als ieder voor zijn eigene deur veegt, zal de straat spoedig schoon zijn. Van Baruch wordt er gezegd, dat hij vuriglijk aan zijn deel verbeterde (Nehemiah 3:20); niet dat anderen koel of onverschillig waren, maar hij was de ijverigste onder hen, en maakte zich daarom beroemd onder zijne medebouwers. Het is goed aldus ijverig werkzaam te zijn voor ene goede zaak, en het is wel waarschijnlijk, dat de ijver van dezen goeden man, ook anderen opwekte, om hun best te doen. Die het eerst hun werk af hadden, hielpen ook nog hun medegenoten..

Bij nauwkeurige lezing van den bouw der muren, wordt het duidelijk, dat in dit Hoofdstuk sprake is van den gehelen muur, die Jeruzalem omsloot, voor zover dit nodig was. Want juist dat het met de Schaapspoort begint en met die poort eindigt, daaruit blijkt genoegzaam, dat van den gehelen muur sprake is. En al maakt men bezwaar uit de omstandigheid, dat niet van alle poorten melding gemaakt wordt, die op andere plaatsen wl vermeld worden, deze zwarigheid is in dier voege gemakkelijk op te lossen, dat deze niet vermelde poorten niets, of niet veel hebben geleden van de verwoesting door de Babyloniërs. Het is toch niet denkbaar, dat Nebukadnezar niet gerust heeft, aleer geen enkele steen meer op den anderen was gelaten, maar dat hij z is te werk gegaan, dat wat nog bleef staan, geen genoegzame bescherming bood voor de stad, indien zij nog weer eens mocht opstaan. Die gedeelten echter, die verwoest of met den grond gelijk gemaakt waren, werden in den tijd, waarvan dit Hoofdstuk spreekt, weer hersteld.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile