Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 122

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 122

PSALM 122.

HEERLIJKHEID VAN DE STAD JERUZALEM.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 122

PSALM 122.

HEERLIJKHEID VAN DE STAD JERUZALEM.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van David, uit het laatste tiental jaren van zijne regering (2 Samuel 24:25 ). De drie Psalmen 120-122 geven niet alleen ene opklimming te zien, daarin dat zij na elkaar 7, 8, 9 verzen bevatten, maar zij brengen ook de gemeente van heilige bedevaartgangers nader aan het doel hunner reis; terwijl zij in Psalms 120:1 tot aan de grenzen van Samaria kwam, in Psalms 121:1 haar laatste nachtverblijf in Jericho betrok, is zij in den voor ons liggenden Psalm reeds in de poorten van Jeruzalem aangekomen, en houdt zij daar stil, om zich tot den feestelijken optocht tot het heiligdom gereed te maken. David, die sedert de belofte in 2 Samuel 7:1 en vervolgens sedert de gebeurtenis in 2 Samuel 24:1, het gewicht van het door hem tot hoofdstad verheven Jeruzalem voor het rijk Gods in Israël zeer goed erkende en zich in den geest in den tijd verplaatste, toen de wens zijns harten zou vervuld worden en nevens den zetel van het koningschap der belofte ook de plaats van het gemeenschappelijk heiligdom zich zou verheffen, wilde nu ook tijdig daarvoor zorgen, dat zijn volk die betekenis zou weten te waarderen. Hij wilde hart en gedachten steeds meer op Jeruzalem als het middenpunt zijner eenheid en het uitgangspunt van zijn zegen richten en legt hier zijn volk het eerste zijner bedevaartsliederen (Ezra 4:24 ) voor, waarin hij zo geheel uit de ziel der heilige bedevaartgangers spreekt, en zich zo geheel met hun gezelschap verenigt, als zat hij niet als koning in het paleis op Zion, maar kwam hij als gewoon burger, uit de provincie, mede tot de heilige stad ter feestviering op en als leefde hij niet in zijnen tijd, een tijd van voorbereiding tot het toekomstige, maar onder enen van zijne navolgers, wien het gegeven was het rijk in vrede te regeren en op den gelegden grondslag verder te bouwen. Ook hier kan men ene afwisseling van stemmen naar de verschillende afdelingen opmerken.

I. Psalms 122:1, Psalms 122:2. Ene afzonderlijke stem uit de feestkaravaan verheft zich en beschrijft de vreugde van elk lid in `t bijzonder, welke dit reeds te huis in zijne woonplaats ondervond, toen de wederkerige uitnodiging tot gemeenschappelijk opgaan naar Jeruzalem door het land ging; hij betuigt vervolgens, dat de bedevaartgangers thans het doel hunner reis bereikt hebben en op het punt staan om de heilige stad binnen te gaan.

Ik verblijde mij in degenen, die, als de heilige feesttijd aanbreekt, tot mij zeggen: Wij zullen met elkaar in gezelschap optrekken naar Jeruzalem, en in het huis des HEEREN gaan.

Liever: "ik verheugde mij in degenen, die tot mij zeiden, enz."

De dienaars des Heeren moeten elkaar vermanen, en moeten blijde zijn, als zij vermaand worden, om op de Goddelijke instellingen acht te slaan. Wij moeten verlangen, dat onze Christelijke vrienden, wanneer zij enig goed werk in handen hebben, ons roepen en ons daarin laten delen..

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van David, uit het laatste tiental jaren van zijne regering (2 Samuel 24:25 ). De drie Psalmen 120-122 geven niet alleen ene opklimming te zien, daarin dat zij na elkaar 7, 8, 9 verzen bevatten, maar zij brengen ook de gemeente van heilige bedevaartgangers nader aan het doel hunner reis; terwijl zij in Psalms 120:1 tot aan de grenzen van Samaria kwam, in Psalms 121:1 haar laatste nachtverblijf in Jericho betrok, is zij in den voor ons liggenden Psalm reeds in de poorten van Jeruzalem aangekomen, en houdt zij daar stil, om zich tot den feestelijken optocht tot het heiligdom gereed te maken. David, die sedert de belofte in 2 Samuel 7:1 en vervolgens sedert de gebeurtenis in 2 Samuel 24:1, het gewicht van het door hem tot hoofdstad verheven Jeruzalem voor het rijk Gods in Israël zeer goed erkende en zich in den geest in den tijd verplaatste, toen de wens zijns harten zou vervuld worden en nevens den zetel van het koningschap der belofte ook de plaats van het gemeenschappelijk heiligdom zich zou verheffen, wilde nu ook tijdig daarvoor zorgen, dat zijn volk die betekenis zou weten te waarderen. Hij wilde hart en gedachten steeds meer op Jeruzalem als het middenpunt zijner eenheid en het uitgangspunt van zijn zegen richten en legt hier zijn volk het eerste zijner bedevaartsliederen (Ezra 4:24 ) voor, waarin hij zo geheel uit de ziel der heilige bedevaartgangers spreekt, en zich zo geheel met hun gezelschap verenigt, als zat hij niet als koning in het paleis op Zion, maar kwam hij als gewoon burger, uit de provincie, mede tot de heilige stad ter feestviering op en als leefde hij niet in zijnen tijd, een tijd van voorbereiding tot het toekomstige, maar onder enen van zijne navolgers, wien het gegeven was het rijk in vrede te regeren en op den gelegden grondslag verder te bouwen. Ook hier kan men ene afwisseling van stemmen naar de verschillende afdelingen opmerken.

I. Psalms 122:1, Psalms 122:2. Ene afzonderlijke stem uit de feestkaravaan verheft zich en beschrijft de vreugde van elk lid in `t bijzonder, welke dit reeds te huis in zijne woonplaats ondervond, toen de wederkerige uitnodiging tot gemeenschappelijk opgaan naar Jeruzalem door het land ging; hij betuigt vervolgens, dat de bedevaartgangers thans het doel hunner reis bereikt hebben en op het punt staan om de heilige stad binnen te gaan.

Ik verblijde mij in degenen, die, als de heilige feesttijd aanbreekt, tot mij zeggen: Wij zullen met elkaar in gezelschap optrekken naar Jeruzalem, en in het huis des HEEREN gaan.

Liever: "ik verheugde mij in degenen, die tot mij zeiden, enz."

De dienaars des Heeren moeten elkaar vermanen, en moeten blijde zijn, als zij vermaand worden, om op de Goddelijke instellingen acht te slaan. Wij moeten verlangen, dat onze Christelijke vrienden, wanneer zij enig goed werk in handen hebben, ons roepen en ons daarin laten delen..

Vers 2

2. Onze voeten zijn nu, nadat de reis is afgelegd, staande in uwe poorten, o Jeruzalem! en wachten het ogenblik, om binnen te treden.

Psalms 122:1 bevat een terugblik op den aanvang der gehele bedevaart; Psalms 122:2 stelt den feesttrein voor, gelijk deze reeds in de poorten van Jeruzalem is aangekomen, en als hij daar een ogenblik ophoudt, om den intocht te regelen. Van de bedevaart naar het hemelse Jeruzalem: 1. welke vreugde zij opwekt (Psalms 122:1-Psalms 122:3); 2. welke uitzicht zij opent (Psalms 122:4, Psalms 122:5); 3. welke verplichtingen zij ons oplegt (vs 6-9).

In onzen Psalm spreekt de Psalmist uit ene opgewekte en geheiligde gezindheid der ziel. Hij toont zich te verblijden in de vreze des Heeren, en dus voor deze keus te hebben, en gevoelt zich in betrekking met het ware volk van God recht gelukkig. Zulk ene gezindheid is het echte beginsel, dat uit God is, dat aan den Heere verbindt en ons geheel overeenkomstig den wil des Heeren denken en handelen doet. Met zulk een bestaan vervuld deelt men in de ware verlichting des H. Geestes, en weet nu ook het vaderland en al zijne voorrechten en zegeningen recht te onderscheiden en te waarderen, zo als de dichter deed (Psalms 122:3-Psalms 122:5), ten einde geen schijn voor wezen aan te zien en bovenal den godsdienst en godsdienstige zegeningen op den hoogsten prijs te stellen, dit is het wat ene ware vaderlandsliefde heten mag. En dit mag het vooral, wanneer daarbij ten anderen komt onderlinge aaneensluiting door denzelfden band des geloofs. Dit toch drukt David in het 1ste, 8ste en 9de vers duidelijk uit. Onder Israël was ene geloofsbelijdenis, die geheel uit God was, welke onderling moest beleden worden, die gene eigendunkelijkheid noch valsen godsdienst duldde en die altoos zuiver moest bewaard blijven. Naarmate de Israëliet daarvan meer kende, dit meer in het rechte door God zelven gestelde licht beschouwde, en deze beschouwing met den godsdienst des harten bij hem gepaard ging, of bij ons gepaard gaat, naar die mate zal vaderlandsliefde van enen hogeren aard en van een geestelijker gehalte zijn, naar die mate zal de eendracht bevorderd worden en deze meer sterkte geven. En als nu hierbij eindelijk nog komt het bezit en genot van den openbaren godsdienst, dan brengt men langs dien weg zijne openlijke hulde aan den Opperheer des lands, die ook de Koning der ganse aarde is, dan worden we aan den Heere, als aan den God aller weldadigheid verbonden en vinden de aangename gelegenheid tot onderlinge aaneensluiting met elkaar als broeders van een gezin in de plaats der aanbidding. Zulk ene vaderlandsliefde ademt deze Psalm, woonde in Davids hart en moet ook ons geheel vervullen, zullen wij immer aanspraak hebben op enen naam, die zo eervol als weldadig is (Psalms 122:8, Psalms 122:9)..

3.

II. Psalms 122:3-Psalms 122:5. Thans neemt de gehele feestkaravaan het woord en stelt zich de hoge betekenis der heilige stad voor haar godsdienstig en burgerlijk leven voor den geest. Zij, die reeds door haar uiterlijk den indruk van ene "stad des vredes" opwekt, is die stad, waarheen de stammen van Israël tot aanbidding van hunnen God optrekken; maar zij is ook de stad, waar Davids huis het burgerlijk recht uitoefent en dus het middelpunt van den staat zowel als van den godsdienst, het hart van het gehele volksleven.

Vers 2

2. Onze voeten zijn nu, nadat de reis is afgelegd, staande in uwe poorten, o Jeruzalem! en wachten het ogenblik, om binnen te treden.

Psalms 122:1 bevat een terugblik op den aanvang der gehele bedevaart; Psalms 122:2 stelt den feesttrein voor, gelijk deze reeds in de poorten van Jeruzalem is aangekomen, en als hij daar een ogenblik ophoudt, om den intocht te regelen. Van de bedevaart naar het hemelse Jeruzalem: 1. welke vreugde zij opwekt (Psalms 122:1-Psalms 122:3); 2. welke uitzicht zij opent (Psalms 122:4, Psalms 122:5); 3. welke verplichtingen zij ons oplegt (vs 6-9).

In onzen Psalm spreekt de Psalmist uit ene opgewekte en geheiligde gezindheid der ziel. Hij toont zich te verblijden in de vreze des Heeren, en dus voor deze keus te hebben, en gevoelt zich in betrekking met het ware volk van God recht gelukkig. Zulk ene gezindheid is het echte beginsel, dat uit God is, dat aan den Heere verbindt en ons geheel overeenkomstig den wil des Heeren denken en handelen doet. Met zulk een bestaan vervuld deelt men in de ware verlichting des H. Geestes, en weet nu ook het vaderland en al zijne voorrechten en zegeningen recht te onderscheiden en te waarderen, zo als de dichter deed (Psalms 122:3-Psalms 122:5), ten einde geen schijn voor wezen aan te zien en bovenal den godsdienst en godsdienstige zegeningen op den hoogsten prijs te stellen, dit is het wat ene ware vaderlandsliefde heten mag. En dit mag het vooral, wanneer daarbij ten anderen komt onderlinge aaneensluiting door denzelfden band des geloofs. Dit toch drukt David in het 1ste, 8ste en 9de vers duidelijk uit. Onder Israël was ene geloofsbelijdenis, die geheel uit God was, welke onderling moest beleden worden, die gene eigendunkelijkheid noch valsen godsdienst duldde en die altoos zuiver moest bewaard blijven. Naarmate de Israëliet daarvan meer kende, dit meer in het rechte door God zelven gestelde licht beschouwde, en deze beschouwing met den godsdienst des harten bij hem gepaard ging, of bij ons gepaard gaat, naar die mate zal vaderlandsliefde van enen hogeren aard en van een geestelijker gehalte zijn, naar die mate zal de eendracht bevorderd worden en deze meer sterkte geven. En als nu hierbij eindelijk nog komt het bezit en genot van den openbaren godsdienst, dan brengt men langs dien weg zijne openlijke hulde aan den Opperheer des lands, die ook de Koning der ganse aarde is, dan worden we aan den Heere, als aan den God aller weldadigheid verbonden en vinden de aangename gelegenheid tot onderlinge aaneensluiting met elkaar als broeders van een gezin in de plaats der aanbidding. Zulk ene vaderlandsliefde ademt deze Psalm, woonde in Davids hart en moet ook ons geheel vervullen, zullen wij immer aanspraak hebben op enen naam, die zo eervol als weldadig is (Psalms 122:8, Psalms 122:9)..

3.

II. Psalms 122:3-Psalms 122:5. Thans neemt de gehele feestkaravaan het woord en stelt zich de hoge betekenis der heilige stad voor haar godsdienstig en burgerlijk leven voor den geest. Zij, die reeds door haar uiterlijk den indruk van ene "stad des vredes" opwekt, is die stad, waarheen de stammen van Israël tot aanbidding van hunnen God optrekken; maar zij is ook de stad, waar Davids huis het burgerlijk recht uitoefent en dus het middelpunt van den staat zowel als van den godsdienst, het hart van het gehele volksleven.

Vers 3

3. Jeruzalem is gebouwd als ene stad, die wel samengevoegd is (vgl. Psalms 122:4 ), het is niet als in de dorpen, waar de woningen op afstanden staan, het ene huis is aan het andere verbonden (2 Samuel 3:9); die verbintenis komt met haren naam, stad des vredes (Genesis 14:18 ), overeen.

Het is de taal der opgetogenheid over nooit of schaars geziene dingen. 4. Waarheen de stammen tot de drie grote feesten (Exodus 23:14) opgaan, de stammen des HEEREN 1), tot de getuigenis Israëls 2) (liever, volgens de getuigenis, de wet Israëls), door welke de Israëliet verplicht was zijne bedevaartsgangen naar den tempel te doen, om den naam des HEEREN te danken met blijde lofliederen (Psalms 26:7. 1 Chronicles 16:6).

1) Hij zegt niet enkel "stammen", maar voegt er bij: "de stammen des Heeren," omdat de Heere zelf die had verkoren, dat zij Zijn volk boven alle volken op aarde zouden zijn en dat Hij hun God wilde wezen..

2) De feestgangers zien met bewondering wat de Heere aan de uitverkorene stad heeft gedaan. Het eerst daaronder is, dat zij ene gebouwde is, als ene, die door David als het ware op nieuw is verrezen, die "in zichzelve verbonden" is, ene grote aaneengeschakelde stad, gene plaats als kleine steden, wijd uiteengebouwd, waarvan de huizen door akkers en tuinen zijn vaneen gescheiden. Deze uitwendige eigenschap van Jeruzalem had zijne geestelijke betekenis. Jeruzalem was het vaste steunpunt, het in zichzelve verbonden en veilig toevluchtsoord voor de geestelijke en Goddelijke orde van zaken. Naar deze plaats trokken alle stammen ten feest, waarbij als ter loops wordt herinnerd, dat dit "een getuigenis voor Israël," ene goddelijke verordening en instelling was voor het volk, uit welker vermelding zich laat opmaken, dat zij langen tijd zal verzuimd geweest zijn..

Jeruzalem wordt de schone stad genoemd, niet alleen om hare ligging, maar ook om hare bouworde. Het is naar n bestek gebouwd, te zamen verbonden, de huizen zijn bevestigd en dragen elkaar. Dit was ene type van de kerk onder het Evangelie, welke te zamen verbonden is in heilige liefde en Christelijke gemeenschap, zodat zij is als ne stad. Vereniging en overeenstemming zijn de sieraden en de vastheid van de kerk op aarde, en indien alle discipelen van Christus n hart waren en de eenheid des Geestes in het verbond des vredes bewaarden, zouden hun vijanden beroofd worden van hun voornaamste voordeel, dat zij nu tegenover hen hebben. En indien zij meer opmerkzaam waren op de bevelen van den Zoon van David, zo zouden zij meer gelijken op de stammen des Heeren, wanneer deze tot de getuigenissen van Israël (de ark en het verzoendeksel) (de Engelse vertaling neemt het als onze Statenoverzetting op in den zin van "tot), om dank aan des Heeren naam toe te brengen. Ziet hieruit dat wij tot onze openbare godsdienstoefening opgaan, om te danken. Maar satans hoofddoel is altijd geweest, om te verdelen, opdat hij zou heersen en weinige Christenen zijn genoegzaam tegen zijne aanvallen beschut..

2) In het Hebreeën Edoeth lejischraeel. Een getuigenis voor Israël, d.w.z. het was een bevel, een inzetting Gods, dat de stammen Israëls naar Jeruzalem zouden opgaan. De Staten-Overzetters hebben het woordje tot er tussen in gevoegd, beter is, naar of, volgens. Zie Exodus 23:17, Exodus 34:23. Deuteronomy 16:16). Drie malen `s jaars noest Israël op de hoge feesten voor het aangezicht des Heeren verschijnen te Jeruzalem, n om hen te bewaren tegen elken willekeurigen godsdienst op plaatsen, die zij zelven zouden verkiezen n opdat zij als n volk, als het volk des Verbonds, zouden opkomen.

Vers 3

3. Jeruzalem is gebouwd als ene stad, die wel samengevoegd is (vgl. Psalms 122:4 ), het is niet als in de dorpen, waar de woningen op afstanden staan, het ene huis is aan het andere verbonden (2 Samuel 3:9); die verbintenis komt met haren naam, stad des vredes (Genesis 14:18 ), overeen.

Het is de taal der opgetogenheid over nooit of schaars geziene dingen. 4. Waarheen de stammen tot de drie grote feesten (Exodus 23:14) opgaan, de stammen des HEEREN 1), tot de getuigenis Israëls 2) (liever, volgens de getuigenis, de wet Israëls), door welke de Israëliet verplicht was zijne bedevaartsgangen naar den tempel te doen, om den naam des HEEREN te danken met blijde lofliederen (Psalms 26:7. 1 Chronicles 16:6).

1) Hij zegt niet enkel "stammen", maar voegt er bij: "de stammen des Heeren," omdat de Heere zelf die had verkoren, dat zij Zijn volk boven alle volken op aarde zouden zijn en dat Hij hun God wilde wezen..

2) De feestgangers zien met bewondering wat de Heere aan de uitverkorene stad heeft gedaan. Het eerst daaronder is, dat zij ene gebouwde is, als ene, die door David als het ware op nieuw is verrezen, die "in zichzelve verbonden" is, ene grote aaneengeschakelde stad, gene plaats als kleine steden, wijd uiteengebouwd, waarvan de huizen door akkers en tuinen zijn vaneen gescheiden. Deze uitwendige eigenschap van Jeruzalem had zijne geestelijke betekenis. Jeruzalem was het vaste steunpunt, het in zichzelve verbonden en veilig toevluchtsoord voor de geestelijke en Goddelijke orde van zaken. Naar deze plaats trokken alle stammen ten feest, waarbij als ter loops wordt herinnerd, dat dit "een getuigenis voor Israël," ene goddelijke verordening en instelling was voor het volk, uit welker vermelding zich laat opmaken, dat zij langen tijd zal verzuimd geweest zijn..

Jeruzalem wordt de schone stad genoemd, niet alleen om hare ligging, maar ook om hare bouworde. Het is naar n bestek gebouwd, te zamen verbonden, de huizen zijn bevestigd en dragen elkaar. Dit was ene type van de kerk onder het Evangelie, welke te zamen verbonden is in heilige liefde en Christelijke gemeenschap, zodat zij is als ne stad. Vereniging en overeenstemming zijn de sieraden en de vastheid van de kerk op aarde, en indien alle discipelen van Christus n hart waren en de eenheid des Geestes in het verbond des vredes bewaarden, zouden hun vijanden beroofd worden van hun voornaamste voordeel, dat zij nu tegenover hen hebben. En indien zij meer opmerkzaam waren op de bevelen van den Zoon van David, zo zouden zij meer gelijken op de stammen des Heeren, wanneer deze tot de getuigenissen van Israël (de ark en het verzoendeksel) (de Engelse vertaling neemt het als onze Statenoverzetting op in den zin van "tot), om dank aan des Heeren naam toe te brengen. Ziet hieruit dat wij tot onze openbare godsdienstoefening opgaan, om te danken. Maar satans hoofddoel is altijd geweest, om te verdelen, opdat hij zou heersen en weinige Christenen zijn genoegzaam tegen zijne aanvallen beschut..

2) In het Hebreeën Edoeth lejischraeel. Een getuigenis voor Israël, d.w.z. het was een bevel, een inzetting Gods, dat de stammen Israëls naar Jeruzalem zouden opgaan. De Staten-Overzetters hebben het woordje tot er tussen in gevoegd, beter is, naar of, volgens. Zie Exodus 23:17, Exodus 34:23. Deuteronomy 16:16). Drie malen `s jaars noest Israël op de hoge feesten voor het aangezicht des Heeren verschijnen te Jeruzalem, n om hen te bewaren tegen elken willekeurigen godsdienst op plaatsen, die zij zelven zouden verkiezen n opdat zij als n volk, als het volk des Verbonds, zouden opkomen.

Vers 5

5. Deze verheffing der stad tot godsdienstig middelpunt berust op den grond van hare betekenis, die zij in het burgerlijke heeft (2 Kronieken (6:6. 2 Samuel 5:9), want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de zetels van hen, die de gerechtszittingen houden en het recht over de twaalf geslachten van Israël hebben uit te spreken, namelijk de stoelen van het huis van David, daar de rechterlijke macht in de handen van het koningschap berust (2 Samuel 15:2. 1 Kings 3:9,1 Kings 3:12,1 Kings 3:28 vgl. Isaiah 32:1. Matthew 19:28).

Jeruzalem werd vroeger tot burgerlijke hoofdstad verheven, werd eerst Davids stad; eerst en ten gevolge daarvan, dat David uit den Goddelijken zegen had leren kennen, dat deze verheffing Gode welgevallig was (2 Samuel 5:12,. werd Jeruzalem ook de stad van God (2 Samuel 6:1), en werkelijk zou bij den nauwen samenhang van Staat en Kerk in de Theocratie de scheiding grote moeilijkheden hebben aangebracht, terwijl ook de wet in Deuteronomy 17:8 v. bepaalt, dat de hoogste rechtbank op de plaats van het heiligdom moest zijn..

De stoelen des gerichts zijn de zetels van hen, die recht spraken over de stammen Israëls, het was het hoge gerechtshof, waar de koning, bijgestaan door zijne zonen, in den Naam des Heeren recht sprak tussen den man en zijnen naaste, of ook tussen verschillende stammen, en daarom worden zij genoemd, de stoelen van het huis van David..

Zowel de burgerlijke als godsdienstige betekenis van Jeruzalem, wordt hier derhalve voor ogen gesteld. Jehova troonde er Zelf, de tent op Zion was opgericht en de koning met zijne rechters spraken daar het recht uit. Het is dan ook daarom, dat de feestganger in het volgende vers uitroept: "Bidt om den vrede van Jeruzalem.

6.

II. Psalms 122:6, Psalms 122:7. Weer verheft zich hier ene stem, even als in de eerste afdeling; deze wekt op om Jeruzalem geluk te wensen, en geeft tevens den inhoud van deze gelukwens aan, door zelf daarin voor te gaan.

Vers 5

5. Deze verheffing der stad tot godsdienstig middelpunt berust op den grond van hare betekenis, die zij in het burgerlijke heeft (2 Kronieken (6:6. 2 Samuel 5:9), want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de zetels van hen, die de gerechtszittingen houden en het recht over de twaalf geslachten van Israël hebben uit te spreken, namelijk de stoelen van het huis van David, daar de rechterlijke macht in de handen van het koningschap berust (2 Samuel 15:2. 1 Kings 3:9,1 Kings 3:12,1 Kings 3:28 vgl. Isaiah 32:1. Matthew 19:28).

Jeruzalem werd vroeger tot burgerlijke hoofdstad verheven, werd eerst Davids stad; eerst en ten gevolge daarvan, dat David uit den Goddelijken zegen had leren kennen, dat deze verheffing Gode welgevallig was (2 Samuel 5:12,. werd Jeruzalem ook de stad van God (2 Samuel 6:1), en werkelijk zou bij den nauwen samenhang van Staat en Kerk in de Theocratie de scheiding grote moeilijkheden hebben aangebracht, terwijl ook de wet in Deuteronomy 17:8 v. bepaalt, dat de hoogste rechtbank op de plaats van het heiligdom moest zijn..

De stoelen des gerichts zijn de zetels van hen, die recht spraken over de stammen Israëls, het was het hoge gerechtshof, waar de koning, bijgestaan door zijne zonen, in den Naam des Heeren recht sprak tussen den man en zijnen naaste, of ook tussen verschillende stammen, en daarom worden zij genoemd, de stoelen van het huis van David..

Zowel de burgerlijke als godsdienstige betekenis van Jeruzalem, wordt hier derhalve voor ogen gesteld. Jehova troonde er Zelf, de tent op Zion was opgericht en de koning met zijne rechters spraken daar het recht uit. Het is dan ook daarom, dat de feestganger in het volgende vers uitroept: "Bidt om den vrede van Jeruzalem.

6.

II. Psalms 122:6, Psalms 122:7. Weer verheft zich hier ene stem, even als in de eerste afdeling; deze wekt op om Jeruzalem geluk te wensen, en geeft tevens den inhoud van deze gelukwens aan, door zelf daarin voor te gaan.

Vers 6

6. Bidt gijlieden, wier voeten reeds staan in de poorten der stad (Psalms 122:2), om den vrede van Jeruzalem1), en het zal u zelven tot enen zegen worden; want wel moeten zij varen, die u, de plaats van `s Heren woning (Psalms 76:3) beminnen.

1) Nu vermaant David alle vrome vereerders van God, om te bidden voor een gelukkigen toestand van de heerlijke stad. En opdat hij des te meer bewoge, belooft hij wederkerig den zegen Gods. Waarom hij zo bezorgd was over het heil dier stad, zegt hij weldra aan het einde van den Psalm, nl. omdat in het rijk en het priesterschap, het heil der gehele Kerk was ingesloten..

Vers 6

6. Bidt gijlieden, wier voeten reeds staan in de poorten der stad (Psalms 122:2), om den vrede van Jeruzalem1), en het zal u zelven tot enen zegen worden; want wel moeten zij varen, die u, de plaats van `s Heren woning (Psalms 76:3) beminnen.

1) Nu vermaant David alle vrome vereerders van God, om te bidden voor een gelukkigen toestand van de heerlijke stad. En opdat hij des te meer bewoge, belooft hij wederkerig den zegen Gods. Waarom hij zo bezorgd was over het heil dier stad, zegt hij weldra aan het einde van den Psalm, nl. omdat in het rijk en het priesterschap, het heil der gehele Kerk was ingesloten..

Vers 7

7. Uw naam (Salem = vrede Genesis 14:18), worde bevestigd! Vrede zij in uwe vesting, welvaren in uwe paleizen!, vrede en welvaart binnen uw gehele gebied (Psalms 48:14).

Omdat David Zion beminde, heeft hij op Zion den Heere Zijne woning gebouwd, en wederom, omdat Hij daar den Heere ene woning gebouwd had, hing zijn hart nog inniger aan die plaats.. Alle toebereidselen, die hij maakte, hadden betrekking op het toekomstige huis des Heren, met den bouw en de inrichting daarvan hield hij zich in zijne laatste jaren dagelijks bezig, en wie met hem daarvan sprak en zich met hem daarin verheugde, die veroorzaakte hem vreugde.

Het is bijna, alsof hij een voorgevoel had van het ontzettend lot, dat deze stad als gene andere stad der wereld tot verscheidene malen toe getroffen heeft. Waarvan David een duister voorgevoel had, dat heeft de David's zoon duidelijk aanschouwd (Luke 19:41); waar David slechts een ernstig smeken om den vrede van Jeruzalem op de lippen heeft, heeft de Zoon van David het oog vol tranen en den mond vol klachten, omdat dit Jeruzalem niet weet noch bedenkt, wat tot zijnen vrede dient. Aan liefde uitingen licht de diepe waarheid ten grondslag, dat het lot der moeder verbonden is aan het gedrag der kinderen jegens haar, aan het gezegend erkennen of schuldige niet erkennen van de in haar midden geopenbaarde gedachten des Goddelijken vredes, en dat wederom het lot der kinderen afhangt van de welvaart der moeder..

8.

IV. Psalms 122:8, Psalms 122:9. De vierde afdeling komt met de tweede overeen, dewijl weer het gehele koor aan het woord komt. Het doet, waartoe het zo even is aangemaand, en spreekt in en met zijnen gelukwens tevens uit, hoe beide, de liefde tot de broeders en de liefde tot het huis Gods zulk enen wens ingeven.

Vers 7

7. Uw naam (Salem = vrede Genesis 14:18), worde bevestigd! Vrede zij in uwe vesting, welvaren in uwe paleizen!, vrede en welvaart binnen uw gehele gebied (Psalms 48:14).

Omdat David Zion beminde, heeft hij op Zion den Heere Zijne woning gebouwd, en wederom, omdat Hij daar den Heere ene woning gebouwd had, hing zijn hart nog inniger aan die plaats.. Alle toebereidselen, die hij maakte, hadden betrekking op het toekomstige huis des Heren, met den bouw en de inrichting daarvan hield hij zich in zijne laatste jaren dagelijks bezig, en wie met hem daarvan sprak en zich met hem daarin verheugde, die veroorzaakte hem vreugde.

Het is bijna, alsof hij een voorgevoel had van het ontzettend lot, dat deze stad als gene andere stad der wereld tot verscheidene malen toe getroffen heeft. Waarvan David een duister voorgevoel had, dat heeft de David's zoon duidelijk aanschouwd (Luke 19:41); waar David slechts een ernstig smeken om den vrede van Jeruzalem op de lippen heeft, heeft de Zoon van David het oog vol tranen en den mond vol klachten, omdat dit Jeruzalem niet weet noch bedenkt, wat tot zijnen vrede dient. Aan liefde uitingen licht de diepe waarheid ten grondslag, dat het lot der moeder verbonden is aan het gedrag der kinderen jegens haar, aan het gezegend erkennen of schuldige niet erkennen van de in haar midden geopenbaarde gedachten des Goddelijken vredes, en dat wederom het lot der kinderen afhangt van de welvaart der moeder..

8.

IV. Psalms 122:8, Psalms 122:9. De vierde afdeling komt met de tweede overeen, dewijl weer het gehele koor aan het woord komt. Het doet, waartoe het zo even is aangemaand, en spreekt in en met zijnen gelukwens tevens uit, hoe beide, de liefde tot de broeders en de liefde tot het huis Gods zulk enen wens ingeven.

Vers 8

8. Om mijner broederen en mijner vrienden wil, allen, die met mij leden van het uitverkoren volk zijn, zal ik nu spreken: Vrede zij in u, o Jeruzalem! want uwe vrede, daar gij het hart zijt in het lichaam der gemeente, is die van het gehele volk.

Vers 8

8. Om mijner broederen en mijner vrienden wil, allen, die met mij leden van het uitverkoren volk zijn, zal ik nu spreken: Vrede zij in u, o Jeruzalem! want uwe vrede, daar gij het hart zijt in het lichaam der gemeente, is die van het gehele volk.

Vers 9

9. Om des huizes des HEEREN, onzes Gods wil, dat met u aanstonds zou ten ondergaan, wanneer gij zoudt te niet gaan, zal a) ik het goede voor u zoeken, zal ik zoeken, dat gij voor den ondergang bewaard blijft en er een tijd van bloei voor u kome.

a) Nehemiah 2:10.

In Jeremiah 29:7 wordt door ene soort van parodie (bestraffende nabootsing) onder andere omstandigheden, wat hier van Zion gezegd is, op Babel overgebracht..

Terwijl dit lied van David in het element van heilige vreugde en blijdschap boven Jeruzalem leeft en zweeft, zo wordt het, hoeveel weerklanken van een rechtvaardig gericht ook daartussen mogen liggen, toch tot ene profetie van den vollen glans harer heerlijkheid tegen het einde van den tijd harer ontwikkeling. Dan zal zij niet meer de verlatene heten, maar zij zal weer de waarlijk samengevoegde (Psalms 122:3) zijn; dan wordt zij gerechtvaardigd en zal geprezen worden op aarde, dan zal zij den Heere eeuwig tot verheerlijking en tot voortdurende vreugde zijn (Isaiah 62:4,Isaiah 62:7; Isaiah 60:15).. Nadat eerst de hoge waarde van Jeruzalem is bevestigd volgen nu de afzonderlijke zegenbeden, waarvan de gemeenschap met het huis des Heren, het rijk Gods op aarde, de kern is. Want de "broeders en vrienden" zijn hier natuurlijk niet gewone bekenden, maar alle kinderen Israël's, alle leden des verbonds. "Vrede" en "het goede" sluiten alle inwendige en uitwendige zegeningen in zich, en de hier voorkomende zegenbeden wensen deze niet toe aan enig persoon in `t bijzonder, maar aan geheel Israël, ja om den wil van het huis des Heren. -Bedenken wij nu van hoeveel belang de eenheid der Godsverering was onder de Oude bedeling, die in de arke des verbonds en in den tempel en bij de hoge feesten zichtbaar op den voorgrond trad, dan leren wij den zin van dit lied eerst duidelijk verstaan. In de kerk des N.V. aanbidden wij God niet meer op dezen of genen berg, maar het streven naar eenheid in den geest in het middenpunt Jezus Christus, behoort zozeer tot haar wezen, dat, waar het ontbreekt, slechts een gebrekkig, ziekelijk leven der gemeente mogelijk is. Elk woord hier uitgesproken kan de Christen geestelijk verklaren en zal hij zodoende het lied in zijne rechte betekenis opvatten..

Is ons daarom het heil onzer broederen dierbaar, gaat ons de wasdom van den godsdienst ter harte, zo moeten wij, zoveel in ons vermogen is, voor het welzijn der kerk zorg dragen. Daaruit volgt, dat zij, wie haar toestand onverschillig is, niet minder wreed jegens de mensen dan goddeloos zijn. Want is de kerk "de pilaar en vastigheid der waarheid" (1 Timothy 3:15 1 Timothy 3:15), zo moet met haren val ook de vroomheid te gronde gaan. En hoe zou het verderf des lichaams ook niet het verderf der leden na zich slepen!.

Daar, waar godsdienst heerschappij oefent, wordt het weldadigste heil verspreid, en waar de vrede Gods heerst, daar worden harten en zinnen met het dierbaarste heil vervuld. Gelukkig het land en volk, in welks midden zulke gezindheden, zulk een edele geest woont en algemeen hunnen weldadigen invloed verspreiden. Gelukkig ons vaderland, wanneer het vele zulke inwoners tellen mag, die alzo zijne dierbaarste belangen recht behartigen, daarmee gedurig voor den troon van God verschijnen en dien vrede daarover afbidden, die door de bestendige inwoning Gods, Zijns Zoons en Zijns Geestes in ons midden alleen geschonken en vermenigvuldigd kan worden..

Vers 9

9. Om des huizes des HEEREN, onzes Gods wil, dat met u aanstonds zou ten ondergaan, wanneer gij zoudt te niet gaan, zal a) ik het goede voor u zoeken, zal ik zoeken, dat gij voor den ondergang bewaard blijft en er een tijd van bloei voor u kome.

a) Nehemiah 2:10.

In Jeremiah 29:7 wordt door ene soort van parodie (bestraffende nabootsing) onder andere omstandigheden, wat hier van Zion gezegd is, op Babel overgebracht..

Terwijl dit lied van David in het element van heilige vreugde en blijdschap boven Jeruzalem leeft en zweeft, zo wordt het, hoeveel weerklanken van een rechtvaardig gericht ook daartussen mogen liggen, toch tot ene profetie van den vollen glans harer heerlijkheid tegen het einde van den tijd harer ontwikkeling. Dan zal zij niet meer de verlatene heten, maar zij zal weer de waarlijk samengevoegde (Psalms 122:3) zijn; dan wordt zij gerechtvaardigd en zal geprezen worden op aarde, dan zal zij den Heere eeuwig tot verheerlijking en tot voortdurende vreugde zijn (Isaiah 62:4,Isaiah 62:7; Isaiah 60:15).. Nadat eerst de hoge waarde van Jeruzalem is bevestigd volgen nu de afzonderlijke zegenbeden, waarvan de gemeenschap met het huis des Heren, het rijk Gods op aarde, de kern is. Want de "broeders en vrienden" zijn hier natuurlijk niet gewone bekenden, maar alle kinderen Israël's, alle leden des verbonds. "Vrede" en "het goede" sluiten alle inwendige en uitwendige zegeningen in zich, en de hier voorkomende zegenbeden wensen deze niet toe aan enig persoon in `t bijzonder, maar aan geheel Israël, ja om den wil van het huis des Heren. -Bedenken wij nu van hoeveel belang de eenheid der Godsverering was onder de Oude bedeling, die in de arke des verbonds en in den tempel en bij de hoge feesten zichtbaar op den voorgrond trad, dan leren wij den zin van dit lied eerst duidelijk verstaan. In de kerk des N.V. aanbidden wij God niet meer op dezen of genen berg, maar het streven naar eenheid in den geest in het middenpunt Jezus Christus, behoort zozeer tot haar wezen, dat, waar het ontbreekt, slechts een gebrekkig, ziekelijk leven der gemeente mogelijk is. Elk woord hier uitgesproken kan de Christen geestelijk verklaren en zal hij zodoende het lied in zijne rechte betekenis opvatten..

Is ons daarom het heil onzer broederen dierbaar, gaat ons de wasdom van den godsdienst ter harte, zo moeten wij, zoveel in ons vermogen is, voor het welzijn der kerk zorg dragen. Daaruit volgt, dat zij, wie haar toestand onverschillig is, niet minder wreed jegens de mensen dan goddeloos zijn. Want is de kerk "de pilaar en vastigheid der waarheid" (1 Timothy 3:15 1 Timothy 3:15), zo moet met haren val ook de vroomheid te gronde gaan. En hoe zou het verderf des lichaams ook niet het verderf der leden na zich slepen!.

Daar, waar godsdienst heerschappij oefent, wordt het weldadigste heil verspreid, en waar de vrede Gods heerst, daar worden harten en zinnen met het dierbaarste heil vervuld. Gelukkig het land en volk, in welks midden zulke gezindheden, zulk een edele geest woont en algemeen hunnen weldadigen invloed verspreiden. Gelukkig ons vaderland, wanneer het vele zulke inwoners tellen mag, die alzo zijne dierbaarste belangen recht behartigen, daarmee gedurig voor den troon van God verschijnen en dien vrede daarover afbidden, die door de bestendige inwoning Gods, Zijns Zoons en Zijns Geestes in ons midden alleen geschonken en vermenigvuldigd kan worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 122". "Dächsel Bijbelverklaring". https://beta.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-122.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile